Stuyverstuyntje
Hoogte Kadijk 117, AmsterdamStadsherstel koopt in 1983 dit monument in een verpauperd gebied en restaureert het vijf jaar later. Bewoner Ruud van Dijk is huurder vanaf 1975 en keert terug na restauratie. Begin 19e eeuw is VOC-ambtenaar en reisboekenschrijver Jacob Haafner één van de kleurrijke bewoners. Hij is kritisch op zending, slavernij en kolonialisme en schuift dat niet onder stoelen of banken.
In de jaren 70 van de vorige eeuw verpaupert de Kadijkenbuurt. Met het verplaatsen van de havenactiviteiten van Amsterdam naar het westelijk deel van de stad, verliest het Entrepotdok zijn functie als ‘douanevrij’ gebied. Dan bestaat het idee om de pakhuizen aan het Entrepotdok te herbestemmen voor woningen en kleinschalige bedrijfsruimtes. Het is het eerste grote Nederlandse project waar sociale woningbouw wordt gerealiseerd in een monumentaal casco.
Stadsherstel begint in de jaren tachtig met het opknappen van monumentale panden in de Kadijkenbuurt en redt en restaureert meer dan twintig panden. Architect Joop van Stigt die in de jaren daarvoor al grote faam had verworven bij de herbestemming van de pakhuizen neemt ook deze restauratie voor zijn rekening. Alle bewoners worden uitgeplaatst en een deel keert, na een jaar restauratie, terug. In het hoekhuis met de klokgevel worden drie woningen gerealiseerd. Het souterrain en bel-etage krijgt als adres Overhaalsgang 1, de 2e verdieping Hoogte Kadijk 113 en de 3e verdieping en de zolder nummer 117.
Bedankt Vrienden
Op de scheiding met het buurpand zit een gezamenlijke gevelsteen. De Vrienden zorgen voor het polychromeren van de steen.
Rederij Kooij wil slopen voor een winterstalling
In 2015 blikken we met bewoner Ruud van Dijk terug op de jaren tachtig
‘’In 1975 is Overhaalsgang 1 hoek Hoogte Kadijk eigendom van Rederij Kooij die plannen heeft om het pand en de rest van de Overhaalsgang te slopen om er een winterstalling te maken voor zijn rondvaartboten. Het pand waarin ik ging wonen is officieel nog een winkelpand. In de jaren 40-50 zit daar nog een kleine kruidenier. Het pand is in slechte staat maar ik ben al blij, na jaren zoeken, een huis gevonden te hebben. De aanbouw (verdwenen met de restauratie) moest met trekstangen aan de rest van het pand overeind gehouden worden, het is in de winter nauwelijks warm te stoken. Mensen die, bij mij op bezoek komen denken dat ik in een achterbuurt van Bogota terecht ben gekomen. Vooral in de weekenden is het uitgestorven, wat ook wel prettig is, we leven deels op straat waardoor je elkaar min of meer kent .
De Kadijken is van een verwaarloosde oude haven(arbeiders)buurt veranderd in een gemengde wijk voor jong en oud, qua huizen en bewoners, binnenlands en buitenlands, duur en minder duur. Het is een prettige buurt omdat er wordt gewoond en gewerkt. Er zijn restaurants en kroegen, er zijn weinig winkels, je woont bij veel culturele voorzieningen”.
Jarenlang runt winkelier Fritsche er een kruidenierszaakje
In 1688 ontstaan de eerste erven op de Hoogte Kadijk. Er is in de vroegste aktes sprake van huisnamen. Dit erf en later het huis staat bekend als het ‘Stuyverstuyntje’. Daarna volgen verschillende rondes met diverse huisnummers. De eerst-genoemde eigenaar van een opstal met metselwerk is de weduwe van Willem Willemsz Korrenaar in 1723. Tien jaar later is er sprake van twee huizen onder één dak. Dat lijkt meer op de beschrijving van het huidige huis met zijn buurman. Rond 1760 is het eigendom van bakker Tiedeman, hij komt uit Glückstadt. Hij is wellicht degene die de gevel van het dubbelhuis siert met de nog bestaande gevelsteen ‘De 3 Bloeyende KoornAren’, die is gedateerd op het jaartal 1757.
In 1805 zijn er maar liefst acht verhuurbare eenheden in het huis. Nu zijn dat er drie. In 1851 huurt Carel Hendrik Fritsche, geboren op 06-03-1818 in Amsterdam, het hele huis. Er wonen dan ook familieleden in. Hij is van beroep winkelier en hij en later zijn zoon, een Carel Hendrik uit 1851, runnen hier in ieder geval tot 1909 een kruidenierswinkel. Regelmatig verschijnen er advertenties in de krant waarin ze op zoek zijn naar een knappe loopjongen van rond de 18 jaar.
Haafner heeft zendelingen aan het werk gezien in Zuid-Afrika en is daardoor zeer kritisch geworden
Tot zijn overlijden in 1809 huurt Jacob Gottfried Haafner, geboren in Duitsland in 1754, hier. Hij schrijft vijf reisverhalen over zijn leven en reizen naar Zuid-Afrika, India en Ceylon. Daarbij schroomt hij niet zijn afschuw van kolonialisme, zending en slavernij te tonen.
Jacob is de oudste zoon van een Franse vader en Duitse moeder die zich vanuit Duitsland vestigen in Amsterdam. Hij wordt als 12-jarige in 1766 door zijn vader, die als scheepschirurgijn meegaat naar Batavia, meegenomen. Hij komt na een half jaar alleen in Kaapstad aan, zijn vader overlijdt onderweg. Hij woont twee jaar in bij een Nederlands gezin, vertrekt dan naar Jakarta waar hij kinderen van de opperkoopman Robert van den Burg lesgeeft en keert weer terug naar Kaapstad waar hij in dienst komt bij een slavenhandelaar. Als hij in 1770 naar Holland terugkeert gaat hij als schilder in de leer bij Reinier Vinkeles. De illustraties in Jacobs latere boeken zijn door Vinkeles gemaakt naar tekeningen van Jacob.
In 1771 gaat hij terug naar de Oost. Hij blijft er vijftien jaar als klerk in dienst van de VOC, voornamelijk op de kantoren in India op de Coromandelkust. Daarna als privéhandelaar in Sri Lanka en Calcutta. Hij krijgt een relatie met de Indiase danseres Mamia. Hij koestert de cultuur en de levenswijze van de Indiër. Hij wordt vegetariër en loopt in dezelfde kledij als de lokale bevolking, waardoor hij als een van hen werd beschouwd. Als Mamia overlijdt keert hij in 1790 terug naar Amsterdam.
Zijn verhalen hebben succes en als enige Nederlander in die tijd wordt zijn werk vertaald.
Jacob krijgt met zijn twintigjarige vriendin Anna Maria Kreunink tussen 1791 en 1797 drie kinderen. In 1808 trouwen ze. Ze leven van zijn kapitaal totdat hij in 1794 zijn belegde kapitaal verliest. Hij opent een winkel, wordt pijpverkoper en begint te schrijven. Zo wint hij in 1803 de prijsvraag van het Godgeleerd Genootschap. Door wat hij schrijft en wat anderen daarvan vinden belandt hij in een sociaal isolement. De prijsvraag gaat over de vraag: Welke resultaten hebben zendelingen in de afgelopen twee eeuwen geboekt bij de verspreiding van het christendom en welk resultaat kunnen wij verwachten van de zendingsgenootschappen die nu werkzaam zijn? De zendelingen gaven toen hoog op van de resultaten die ze met hun werk bereikten. In werkelijkheid is dat weinig tot niets. Haafner heeft ze aan het werk gezien in Zuid-Afrika en is daardoor zeer kritisch en schrijft dat in zijn 195 pagina’s tellend manuscript.
In 1806 komt zijn eerste reisboek uit. Al schrijvende aan zijn tweede boek overlijdt hij in zijn huis aan de Hoogte Kadijk. Na zijn overlijden brengt zijn zoon Christiaan Matthias de andere vier uit. De verhalen hebben onmiddellijk succes. Als enige Nederlander in die tijd wordt zijn werk vertaald in het Engels, Frans, Duits, Zweeds en Deens. De lezers zijn enthousiast over zijn levendige schrijfstijl, de kleurrijke avonturen en bizarre ontmoetingen waarover hij vertelt. Paul van der Velde kwam met het idee om de werken van Haafner opnieuw uit te brengen en schreef in 2008 een biografie over hem.
Leestip: Wie onder palmen leeft, de sublieme wereld van Jacob Haafner (1754- 1809) van Paul van der Velde.
Bronnen:
Bewoner Ruud van Dijk
Tijdschrift Nieuw Letterkundig Magazijn jaargang 27 (2009) , Paul van der Velde
Meer lezen over Haafner? www.paulvandervelde.nl