Eerste Weteringdwarsstraat 70
Eerste Weteringdwarsstraat 70, AmsterdamIn dit wevershuisje werd textiel gemaakt. Amsterdams textiel werd verhandel en dus ook geruild tegen tot slaafgemaakten. Ook de kleurstof indigo, die de textiel blauw maakte, kwam onder andere van Surinaamse plantages. Een overblijfsel daarvan in Suriname is de wijk Blauwgrond, waar men nu heerlijk kan eten.
Om de textielindustrie te stimuleren
De vijf bouwblokken tussen de Spiegelgracht en Reguliersgracht zijn in 1670/71 in één bouwstroom volgens een standaardontwerp van Vingboons tot stand gekomen en bepalen tot op de dag van vandaag het bijzondere karakter van de Weteringbuurt. In die tijd werden er 211 wevershuizen gebouwd.
De woningen zijn gebouwd in opdracht van de regenten van liefdadigheidsinstellingen met het doel om de kwijnende textielindustrie in Amsterdam te stimuleren; de panden boden huisvesting en ateliers aan wevers die soms uit het buitenland afkomstig waren. Ook zorgde de bouw van de woningen voor doorstroom van wezen en armen vanuit de instelling naar werk en wonen. In de textielindustrie konden armen zo een eerlijk loon verdienen.
Eerste Weteringdwarsstraat 70 is het achterste deel van een door een schilddak gedekt hoekhuis (Vijzelgracht 4). Dat huis en de twee buurpanden, Vijzelgracht 6 en 8, zijn ook van Stadsherstel. Ze maakten tot in de twintigste eeuw deel uit van het Walenweeshuis.
Vooral lakens en wollen stoffen
In de Amsterdamse wevershuisjes werden textielproducten vervaardigd, met een bijzondere nadruk op de productie van laken en andere wollen stoffen. De lakenstoffen stonden bekend om hun hoge kwaliteit. Ze werden gebruikt voor kleding, zoals mantels en jurken, maar ook voor meubelstoffering. Het maken van laken omvatte verschillende stappen, zoals het spinnen van wol tot garen, het weven van het garen tot stof, en vervolgens het vollen en verven van de stof. Dit proces werd vaak verdeeld over meerdere huishoudens en werkplaatsen, waarbij elke stap door gespecialiseerde arbeiders werd uitgevoerd.
Naast lakenstoffen werden er ook andere soorten wollen stoffen gemaakt in de wevershuisjes, die gebruikt konden worden voor verschillende kledingstukken en huishoudelijke items. Hoewel wol het belangrijkste materiaal was, werd er ook linnen en katoen verwerkt. Deze stoffen waren vaak lichter en werden gebruikt voor zomerkleding en onderkleding.
De geproduceerde stoffen werden zowel lokaal verkocht als geëxporteerd naar andere Europese landen. Amsterdam was een belangrijk handelscentrum, wat de distributie van deze producten vergemakkelijkte. De textielindustrie droeg aanzienlijk bij aan de economie van Amsterdam. De winsten uit deze industrie hielpen bij de financiering van andere handelsondernemingen en de algemene economische groei van de stad.
Betaalmiddel voor tot slaafgemaakten
De economische netwerken die waren opgezet voor de handel in laken en andere textielproducten, overlapten vaak met de netwerken die betrokken waren bij de slavenhandel. Textiel werd ook wel gebruikt als ruilmiddel in de handel voor tot slaafgemaakten in Afrika. De Europese vraag naar koloniale producten, die werden geproduceerd door slavenarbeid, stimuleerde de handel. De winsten die werden gemaakt, werden vaak geïnvesteerd in industrieën zoals de textielproductie. De lakenproducten werden ook geëxporteerd naar de kolonies, waar ze deel uitmaakten van het dagelijkse leven en de economie. Katoen was ook een belangrijk product dat op de plantages in Suriname werd verbouwd.
Daarnaast kwamen kleurstoffen die gebruikt werden in de textielindustrie uit de koloniën waar tot slaafgemaakten op de plantages werkten. In Suriname werd er vanaf 1708 op de plantages De Twee Kinderen, Zorg en Hoop, La Bonne Heure en Hanover de kleurstof indigo geteeld. Hanover kende zelfs een indigo-fabriek, respectievelijk Blauwselfabriek. Het gebruik van de indigostruik werd in de negentiende eeuw afgebouwd, toen William Perkin in 1856 de kleurstof synthetiseerde. De naam van de wijk Blauwgrond in Suriname is afgeleid van deze plantages die in dit gebied indigo verbouwden. Waar de plant ‘indigo’ bloeit, wordt de grond namelijk blauw van kleur.
Bij de aanleg van het station voor de Noord/Zuidlijn verzakten op 10 september 2008 de panden binnen een paar uur zo’n 23 centimeter. Een gevaarlijke situatie waarbij de bewoners direct het pand moesten verlaten. De gemeente kocht vervolgens de panden en zette ze recht. Dat gebeurde met hydraulische vijzels, vastgemaakt aan de funderingspalen. De vijzels waren computergestuurd; elk moment werd berekend hoe groot de druk op alle delen van de panden was. Gelukkig was de fundering al preventief verstevigd vanwege de aanleg van de metro met betonnen palen onder een vloer van gewapend beton. Alle palen stonden duidelijk op tekening en konden na de verzakking worden opgespoord. Ze werden weer in de stabiele zandlaag gedrukt en de betonnen plaat werd opgevijzeld.
In 2010 kocht Stadsherstel de panden. De schade in de panden was niet zozeer ontstaan door het verzakken en terugduwen, maar door de vele stutconstructies die door de panden heen waren aangebracht. Deze constructies gingen zelfs dwars door een antiek aanrechtblad en trappen. Het was dus een vreemde restauratieklus, zonder de gebruikelijke verborgen gebreken zoals rotte balkkoppen, zwam in daken of vergane vloerdelen. Er zat een pijpje van asbest in een schoorsteen, maar dat werd zonder moeite (en met vergunning) verwijderd. De klus zat hem vooral in het bewoonbaar maken van de woningen.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Stadsarchief Amsterdam
Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed
Beeldbank Rijksmuseum
Delpher