Hoogte Kadijk 74
Hoogte Kadijk 74, AmsterdamIn de barre januarimaand 1757 overlijdt Willem Bus, “een seer nobel, genereus, extra goedarms en braaf man”. Het zijn opvallend lovende woorden vergeleken met de doorgaans nogal droge beschrijvingen die dagboekschrijver Jacob Bicker Raye gaf van het wel en wee in 18e-eeuws Amsterdam. Bus en Bicker waren dan ook goed bevriend. Het huis aan de Hoogte Kadijk met daarin een koekenbakkerij was een van de bezittingen van Bus, die het naliet aan zijn nicht.
125 Jaar lang werd hier gebakken
Het is 1722 als houtkoper Dirck Bruykverstand, meester-scheepstimmerman Jan Nagel en Gerbrand Slegt, samen met andere erven, erf nummer 27 kunnen kopen van Burgemeesters en Thesaurieren van Amsterdam. Voor dit erf in de Eerste Rapenburgerdwarsstraat van 20 x 75 voet betalen ze ƒ 1000,- en een klein jaar later verkopen ze het met flink wat winst door aan Sibout Bollard, die daar ƒ 1350,- voor overheeft. Een slimme zet van Bollard, want een half jaartje later verkoopt ook hij met flinke winst dit erf samen met het eerder voor ƒ 1300,- verworven erf 28 door aan Arent Wiggering voor ƒ 3600,-.
In 1727 is erf nummer 27, het latere Hoogte Kadijk 74, volbouwd. Waarschijnlijk in het jaar daarvoor is het in eigendom gekomen van Hendrick Cloppenburg, koekenbakker van beroep, maar hoe dit precies is gegaan hebben we niet kunnen achterhalen. Wat we wel weten is dat hij het huis in 1734 verkoopt aan Egbertus Focking, voor ƒ 3500,- waarvan ƒ 2000,- een overgenomen schuld. Ook Focking heeft een neus voor goede handel want een half jaar later vangt hij ƒ 5000,- contant van meester-koekenbakker Barent de Jonge. Barent blijft hier ruim 10 jaar koekenbakken, voor hij het huis, als weduwnaar van Niesje van Asselt, in 1745 verkoopt voor ƒ 3800,-.
Deze rijke eigenaar liet het huis na aan zijn nicht en huishoudster
Ook deze koper, koopman Willem Bus die zelf aan de Keizersgracht woont, blijft voor langere tijd eigenaar: na zijn overlijden op 72-jarige leeftijd verkoopt zijn erfgename in 1757 het huis voor ƒ 2275,-. Deze erfgename is zijn nicht Josina de Vogel (geboren 1739), meerderjarig ongehuwd en enige tijd Bus’ huishoudster. Josina heeft dezelfde naam als de moeder van Willem, die haar enig kind een aanzienlijk vermogen had nagelaten.
Dankzij het dagboek van Jacob Bicker Raye weten wij meer over deze kinderloos gebleven Willem die overleed in een strenge januarimaand waarin verschillende mensen doodvroren en er als gevolg daarvan enorme waterschaarschte heerste: “men moest wel zeven stuivers voor twee emmers schuitwater betalen”.
Het overlijden van boezemvriend Bus was zeer smartelijk voor Jacob. Kennelijk was Bus al “eenigen tijd ‘potagreus’” geweest, waarschijnlijk wordt hiermee bedoeld: lijdend aan podagra (voetjicht of ‘het pootje’, een veel voorkomende kwaal in de 18e eeuw waar ook Jacob zelf aan leed). Bicker Raye sprak warm over ‘Die beste Willem Bus’: “sijnde in desselfs leven een seer nobel genereus, extra goedarms en braaf man geweest, die veel mense plisier deed en zeer nobel, dog ordentelijk, trakteerde, sowel in de stad als op zijn considerabele buytenplaats Oostermeer”. Ook deze Amstelveense buitenplaats behoorde tot de erfenis van zijn moeder. De erfenis van Bus leidde tot een hoop gedoe onder vrienden en bekenden die – hoewel aan velen royale legaten waren vermaakt – hadden gehoopt een groter graantje mee te pikken. De begrafenis was “heel deftig maar zeer eenvoudig, zonder koetsen, bij avond in de Nieuwe Kerk”.
Niemand snapte er nog iets van
Anna Bellaart, de weduwe en enige erfgenaam van Johannes van der Linden die het huis indertijd kocht, verkoopt het alweer in 1759 aan Harmanus Mensink. Ze krijgt er ƒ 2200,- voor. Ook Van der Linden was koekenbakker en huurde het huis al in 1742, voor ƒ 200,-.
De weduwe Mensink staat na 1793 te boek als eigenaar. Eigenaren in de 19e eeuw zijn onder meer A. Forel, H. van Laethum en de weduwe L. van Bakel.
In de tijd dat Fredrik Wilhelm Nottelman (geboren in 1811) hier halverwege de 19e eeuw komt wonen met zijn vrouw Gerretje van Meerten en hun vijf kinderen heeft het adres huisnummer 128. Dit nummer voert terug naar de Franse tijd, toen in 1796 voor het eerst huisnummers werden ingevoerd waarbij per straat werd genummerd. Daarvóór waren er huisnamen en verpondingsnummers voor de belastingheffing. Vanaf 1853 werd niet per straat maar per buurt doorgenummerd. Een lange straat of gracht kon makkelijk in meerdere buurten liggen, waardoor het systeem weliswaar prima voldeed voor het bevolkingsregister, maar Amsterdammers – laat staan bezoekers – snapten er niets van. Vandaar dat er in 1875 weer een nieuw systeem kwam. Deze is vrijwel ongewijzigd gebleven. Als het gezin begin 1854 verhuist naar een paar huizen verderop is het adres dan ook U594. In 1875 zal het nummer 74 worden.
Van schoenmakerij tot glasblazerij
Is Nottelman nog een broodbakker, in de 2e helft van de 19e eeuw komt hier schoenmaker M. Mullens. Later heeft Rossing hier de Tilburgsche schoen- en laarzenwinkel. En in de tussentijd wordt een verzoekschrift ingediend door J. Brilleman voor het oprichten van “eene bewaarplaats voor lompen, beenderen enz.”, maar hiervoor wordt geen toestemming gegeven.
Het huis verandert in deze periode een aantal keer van eigenaar. In 1879 wordt het uit de hand verkocht, terwijl het in 1894 bij een veiling ƒ 2850,- opbrengt. C. J. Huijing wordt eigenaar. In 1900 betaalt W. de Vlugt ƒ 2675,- en het jaar erop wordt het met winst doorverkocht aan J. Swagerman die er ƒ 2970,- voor neertelt. In 1927 blijkt de benedenverdieping inmiddels te zijn samengevoegd met dat van het toenmalige nummer 76 en is het weer onderdeel van een bakkerij.
Tussen 1952-1961 is hier de instrumentglasblazerij Wela-Glas gevestigd. In een dergelijke glasblazerij werden specialistische glazen instrumenten gemaakt voor scheikundigen en biologen. Dit laboratoriumglaswerk heeft een samenstelling die bestand is tegen hitte en (de meeste) chemische verbindingen, zoals sterke zuren, sterke basen, oxidatoren en andere corrosieve en ontvlambare verbindingen.
Samen met nummer 72 vormt dit rijksmonument een halsgeveltweeling, voorzien van gebogen lijstvormig fronton met vulling met wapen, fraaie gedeelde klauwstukken, stoepje en souterrain en hoge houten onderpui. Het is daarmee een typisch 18e-eeuws Hoogte Kadijkpand. Samen met de panden op nummers 16-18, 50–52, en 62–64 en de hoek Hoogte Kadijk 76 (nu Tussen Kadijken 17 t/m 21) en Tussen Kadijk 5 t/m 15 werd dit pand in 1992 door ons aangepakt.
Dit pand en het hoekpand kenden een andere indeling dan de naastliggende panden aan deze straat. Een hoekkavel is sowieso altijd anders, omdat de lichttoetreding aan de achterzijde nu eenmaal problematisch is. Zo sloot nummer 74 qua gevelbeeld aan bij de rij, maar heeft het een blinde achtergevel: de bouwmuur van het achtergelegen pand. Slechts een minuscuul raampje in het toilet gaf lucht op het achterterrein. Bij de restauratie is hier handig gebruik van gemaakt: in de nieuwe situatie is de trap bij het hoekcomplex verplaatst naar de donkere achterzijde van 74 om zo bij 76 plaats te maken voor woonruimte.
Zoals ook elders zijn op de verdiepingen de oorspronkelijke bouwmuren doorbroken om een horizontale koppeling van de steeds naast elkaar gelegen bouwlichamen mogelijk te maken. Deze bovenwoningen hebben nu als adres Tussen Kadijken 17-19-21 en de begane grond van het hoekhuis met voorheen nummer 76 deelt nu dit adres: Hoogte Kadijk 74.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Delpher
Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772, uitgegeven 1939
Ons Amsterdam
Open archieven
Stadsarchief Amsterdam
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: H. Eissens
Restauratieaannemer: Vink Bouw