Achtergracht 34
Achtergracht 34, AmsterdamDe Achtergracht is nu nog maar een korte gracht – in feite weinig meer dan een kleine inham van de Amstel – maar strekte eens uit tot aan de Reguliersgracht. Net als veel andere kleinere grachten is een deel in de 19e eeuw gedempt, om hygiënische redenen: zo hoopte men de cholera-epidemieën de kop in te drukken. En met succes. Dat de gracht niet in zijn geheel werd gedempt kwam door de levendige kolenhandel. Overdag zag je hier de kolensjouwers met zwart bevlekte gezichten, ’s nachts twinkelden er naar verluidt lichtjes boven de schuiten: de nimfen van de Amstel die hier kwamen spelen.
Pakhuizen zorgden ervoor dat dit stukje gracht niet gedempt is
Rond 1660 werd de Achter Graft gegraven als verbinding tussen de Reguliersgracht en de Amstel. Op de stadsplattegrond uit 1662 door stadsarchitect Daniël Stalpaert is hier nauwelijks bebouwing te zien. Het gaat hier nog om een ontwerpindeling; de erven werden in 1670 uitgegeven. Op de tekening van Frederick de Wit uit 1688 is het gebied al wel volgebouwd tot aan de Amstel.
In 1870 werd het grootste deel van de Achtergracht – de huidige Falckstraat en de noordzijde van het Frederiksplein – gedempt. Van de oorspronkelijke drie bruggen, die ook al te zien zijn op de tekening van Stalpaert, is alleen die in de westelijke kade van de Amstel overgebleven: de Henrick de Keijserbrug (Brug 77).
Wat vooral opvalt aan de huidige brug, die dateert van 1909, is de steilheid. De gemeente had ook dit laatste stukje gracht graag gedempt, maar de pakhuizen die hier stonden waren nog in gebruik en moesten uiteraard bereikbaar blijven voor de boten. Dus toen de laaggelegen – en dure – basculebrug aan vervanging toe was, werd besloten tot een vaste brug met een hoogte van ten minste 2,15 meter Amsterdams Peil. De hellingen moesten daartoe bijna 65 centimeter verhoogd worden.
De nimfen van de Amstel waarden rond op de Achtergracht
Aan de nu vredige kleine gracht moet in die tijd grote bedrijvigheid hebben geheerst. Tot aan de komst van aardgas in de jaren zestig van de vorige eeuw was hier een groot Amsterdams distributiecentrum van steenkolen die per kolenschuit vanuit Limburg werden aangevoerd.
Vanuit de mijnen gingen de kolen naar de groothandel waar ze werden gesorteerd, in zakken gedaan en vandaar weer verder gedistribueerd naar de kolenboer.
De kolenhandel was erg belangrijk voor de stad, in 1938 werd uitgerekend: “Amsterdam verslindt per winter 300.000 ton steenkolen, een 70 meter lange en brede stapel, zoo hoog als de Westertoren”. Het was zwaar werk voor de kolensjouwers: “Het gezicht van de werklui hier is bestoven met een dikke laag zwart goud en de pareltjes zweet breken met moeite door deze laag heen.”
Het sorteren van de kolen gebeurde op de dekschuiten zelf of in pakhuizen. Het grootste deel van de even zijde van de Achtergracht bestaat uit een pakhuisrij van dertien identieke 18e-eeuwse panden. Volgens de overlevering trof een schuitenvaarder zijn schepen aan de Achtergracht meerdere malen losgemaakt aan. Toen hij ’s nachts de wacht hield bleken de spelende ‘spooknimfen van de Amstel’ hiervoor verantwoordelijk. De schipper wist een van de mythische wezens te pakken te krijgen, die hij vrijliet toen bleek dat ze geen kwaad in de zin hadden. In ruil ontving hij goudstaven, waarvan hij vervolgens de pakhuizen liet bouwen. Twaalf werden vernoemd naar de maanden van het jaar, de 13e kreeg de naam van de betreffende nimf: Zon.
In zijn ‘beschryvinge’ komt het reilen en zeilen van de VOC aan bod
Toen de erven in dit gedeelte van de Amstel in 1670 werden uitgegeven door Burgemeesteren en Thesaurieën kocht Mr. Pieter van Dam (1621-1706) het hele blok van 39 erven voor ƒ 19.786.
Van Dam was advocaat van de Amsterdamse kamer van de VOC, en een goede kennelijk want toen hij in 1688 verzocht tot eervol ontslag, werd hem dit op de meest nadrukkelijke wijze en in hoogst eervolle bewoordingen geweigerd.
Een aantal jaar later, in 1693, gaven De Heren Zeventien hem de opdracht voor “pertinente en naeukeurige beschryvinge” van de VOC. Omdat het puur als intern naslagwerk bedoeld was, sprak Van Dam naar alle waarschijnlijkheid in alle openheid en eerlijkheid over zaken als de vloot, handel, kolonisatie, rechtspraak en kerkelijke zaken, waarbij ook misstanden niet gemeden werden. Het is tot op de dag van vandaag dan ook een zeer waardevol geschiedwerk.
In datzelfde jaar 1693 verkocht Van Dam het nog onbebouwde hoekerf – het latere Amstel 316-318 – en in 1698 kwam dit, inmiddels wel bebouwd, in bezit van Gijsbert van der Kaa, verver van beroep.
In 1717 kocht deze Van der Kaa voor ƒ 450 van de erfgenamen van Van Dam “een erf met zijn opstal en getimmerte daarop staende”: het huidige Achtergracht 34.
Hier kon je je goederen aangetekend laten verzenden voor 10 Cents
Wie de gevel uit het laatste kwart van de 18e eeuw vergelijkt met die van het hoekpand op Amstel 316-318 – overigens ook een Stadsherstelpand – valt een opvallende gelijkenis op: de klokgevel van Achtergracht 34 is een vrijwel identieke maar verkleinde versie van die van zijn grote buur.
De panden hebben dan ook lange tijd dezelfde eigenaren. Na Van der Kaa komen ze in 1747 in bezit van Nicolaas Barreveld en in 1780 verkopen de erfgenamen de panden wederom tezamen aan Johannes van Valkenburg. In 1886 wordt Achtergracht 34 weer apart geveild; het wordt dan niet verkocht. In 1894 wordt het nogmaals te koop aangeboden, en volgens de advertentie wordt hier dan al “vele jaren Kantoor voor aanteekening op Muiden, Naarden, Weesp en Woerden gehouden”.
Ter hoogte van de Achtergracht vertrekken in die tijd de trekschuiten naar deze bestemmingen. In het boek ‘Wandelingen in en om Amsterdam’ uit 1829 wordt ook gesproken over dit aangetekende verzenden: “Over de houten brug gegaan zijnde, alwaar de te verzendene goederen met de Weesper- Naarden of Muider-schuiten aangetekend moeten worden”, met daarbij de kritische noot “Is deze aanteekening der goederen of pakjes niet wat te hoog (10 Cents) voor zulk eenen kleinen afstand in een land, welks wetten zoo zeer de veiligheid der wegen waarborgen?”
In 1968 werden wij eigenaar van Achtergracht 34, en in 1969 volgde het hoekpand Amstel 316-318. De panden bevonden zich in een bouwvallige staat en hebben in 1973 een omvangrijke restauratie ondergaan, waarmee een belangrijk hoekcomplex aan de Amstel weer in oude luister is hersteld.
Het karakteristieke pand heeft een klokgevel met gebogen zandstenen fronton, een houten onderpui en een naar voren draaiende stoep en is net als Amstel 316-318 en veel panden aan de Achtergracht een rijksmonument. Het kwam zelfs al voor op de eerste monumentenlijst, de Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst uit 1928.
Het is nauwelijks nog voor te stellen, maar we konden het pand voor een gunstige prijs verwerven omdat de buurt destijds niet populair was. Nu is deze locatie, aan de rustige Achtergracht en met een fantastisch uitzicht over de monumentale Amstelsluizen naar Koninklijk Theater Carré aan de overzijde van de Amstel, zeer geliefd.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Amsterdam Monumentenstad
Amsterdamse bruggenloop
Delpher
Huygens Instituut, Pieter van Dam’s Beschryvinge van de Oostindische Compagnie 1639-1701
Ons Amsterdam, winterse beroepen: de kolenboer
Stadsarchief Amsterdam
Wandelingen in en om Amsterdam, C. van der Vijver, 1829
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: G. Prins
Restauratieaannemer: G.J. Dijst & Zn.