Kerkstraat 328
Kerkstraat 328, AmsterdamDit huis met twee gevelreclames is van 1802 t/m 1823 van de familie Borski geweest. Willem en Johanna Borski en hun familieleden investeerden in Nederland, maar ook daarbuiten, zoals in de plantages in Suriname en in één van de drie delen van Guyana: Demerara.
In 1670 koopt meester-timmerman Claes Dircksz – van Houten het erf en laat er een huis op zetten. Het eigendom gaat in 1698 over naar meester-smid en slotenmaker Jan Janszn van Gesselt. Deze is dan al eigenaar van het hoekpand Reguliersgracht 70/Kerkstraat. In 1691 koopt van Gesselt ook Kerkstraat 326. Stadsherstel zal eigenaar worden van alle drie de panden: Kerkstraat 328 wordt in 1969 aangekocht, in 1971 Reguliersgracht 70 en in 1976 Kerkstraat 326. Kerkstraat 328 is in 2001 opgeleverd, na een restauratie die in 1998 begonnen was. Toen is dit huis met het buurpand Reguliersgracht 70 verbonden, om vier ruime woningen te kunnen creëren.
Het huidige uiterlijk van het pand is in de stijl van het derde kwart 19e eeuw. Het kreeg toen een gevel onder een gesneden rechte lijst met terracotta consoles. Deze ornamenten van gebakken klei werden vervaardigd met behulp van gipsen vormen. De klei werd uit de hand in de gipsvorm gestreken. Na droging werd het product gebakken. Terracotta wordt tot op heden bij voorkeur in decoratieve sfeer toegepast. Het keramische product is niet in staat grote krachten op te vangen. Het is bij ons pand dan ook alleen als versierend element toegepast.
En er was koffie en thee te koop
Op de voorgevel zijn de gevelreclames gerestaureerd; ‘Fijnstrijkerij en Wasserij Van Buiten’ – In het souterrain werd koffie en thee geschonken voor 6 cent .
Muurreclame is eind 19e eeuw een nieuwe en moderne manier van reclame maken. Het wint snel aan populariteit bij adverteerders. Producenten van merkartikelen zoals Philips, Verkade, Van Houten, Blue Band en Van Nelle nemen het voortouw. Blinde muren worden aan hen verhuurd. Zodra een adverteerder ermee stopt, wordt hun reclame overgeschilderd. De Muurreclames worden aangebracht door professionele reclameschilders. Olieverf is de basis en hét merk verf daarvoor heet Ripolin, dat ook wordt gebruikt voor rijdende buitenreclame, zoals trams, bussen en vrachtauto’s. Lokale adverteerders volgen snel, zij het vaak met minder dure, op lateibalken geschilderde opschriften.
Muurreclame wordt in de eigen bloeitijd (1900 – 1950) maar matig geapprecieerd en zelfs bestreden door voorvechters van het stadsschoon. Na WO II is het afgelopen met deze vorm van reclame. Verhuurde de rijksoverheid in de begintijd muren en gevels van haar gebouwen voor reclame, vanaf de dertiger jaren richten de gemeentelijke en provinciale reclameverordeningen zich juist tégen de meest in het oog lopende, grote muurschilderingen met aandachttrekkende voorstellingen. Men sprak van ‘gezondmaking en verfraaiing van de stad’ door ‘het verwijderen en weren van ontsierende reclame’.
Een van de rijkste weduwen van het koninkrijk
In 1802 is Willem Borski (1765-1814) eigenaar van dit pand en nr. 326. Hij was commissionair in effecten, makelaar in fondsen en participant in financiële ondernemingen. Ook handelde hij in rijst en graan. Als Willem op reis was, behartigde zijn vrouw Johanna Jacoba Borski-van de Velde (1764 -1846) zijn zaken. In 1812 behoort Willem tot de rijkste inwoners van Amsterdam. Het echtpaar woont s ’winters aan de Keizersgracht en zomers in hun buiten “landgoed Elswout bij Overveen”. Als Willem in 1814 overlijdt, erft zijn weduwe een groot vermogen, zes huizen in Amsterdam en verschillende landgoederen. Zij zet Willem’s zaken als financier voort als de firma ‘Weduwe W. Borski’, samen met procuratiehouder Johannes Bernardus Stoop. Die heeft ze nodig, want vrouwen waren in die tijd nog niet welkom op de Effectenbeurs.
Als Koning Willem I in dat jaar ‘De Nederlandsche Bank’ opricht, koopt de weduwe de niet verkoopbare bankaandelen op, met een waarde van 2.000.000 gulden. Zoals zij had verwacht, krijgt men vertrouwen in de bank, waardoor de koers stijgt; zo kan zij haar aandelen met grote winst verkopen. In 1820 plaatst de firma, samen met Hope & Co, Russische leningen voor 120.000.000 gulden. In 1840 voorkomt ze, deels met privévermogen, de ondergang van de Nederlandsche Handel-Maatschappij. Haar privévermogen werd geschat op 4.000.000 gulden, excl. haar huizen en landgoederen.
10 van de initiële investeerders investeerden in slavernijplantage-gerelateerde activiteiten
De Nederlandse Bank (DNB) heeft onderzoek uit laten voeren naar haar slavernijgeschiedenis, vanaf de oprichting van de bank in 1814 tot de afschaffing van de slavernij in 1863. Daaruit bleek, dat bij de oprichting tien van de zestien initiële investeerders en vijftien (plus mogelijk nog vier) van de achtentwintig directeuren en commissarissen, directe belangen hadden in slavernijplantage-gerelateerde activiteiten.
Zo financierde Borski haar investering in De Nederlandse Bank voor een deel met de opbrengsten van slavenarbeid. Zijzelf, haar kinderen en aangetrouwde familieleden waren rechtstreeks betrokken bij op slavernij gebaseerde plantage-economieën in Zuid-Amerika en de Cariben. Sinds 1804 was de firma Borski eigenaar van de plantages Anna Catharina, Blankenburg, Sage Pond en Garden of Eden met 565 slaven in de kolonie Demerara, later was Borski voor twee-derde eigenaar van de koffie en katoenplantage Zeezigt in Suriname en van investeringen in andere plantages.
Tussen 1832 en 1848 verdiende de weduwe ten minste 38.000 gulden en waarschijnlijk het dubbele bedrag aan slavenarbeid. Op haar geschatte vermogen van vier miljoen gulden was dat een klein bedrag, maar het was kenmerkend voor de beleggingen van de Amsterdamse bankiers- en handelshuizen in negotiaties: gebundelde plantageleningen, met de plantages en daarop werkzame slaven als onderpand.
Toen in de tweede helft van de 19e eeuw duidelijk werd dat Nederland er – na jaren van moedwillige vertragingen- niet aan ontkwam de slavernij in de koloniën af te schaffen, bestookten bestuurders van DNB ministers en Kamerleden in Den Haag om een zo gunstig mogelijke vergoeding te ontvangen voor hun slavenbezittingen.
De directeur van DNB Jacob Insinger, firmant van de bank Insinger & Co., was directeur van Plantage Zeezigt in Suriname en had grote belangen in plantageleningen, hij speelde een hoofdrol in deze lobby. Dat deed hij samen met andere belanghebbenden, waartussen soms opmerkelijke familiebanden bestonden, zoals met de Borski ’s. Zo was toenmalig Eerste Kamerlid Frits Insinger, medefirmant en broer van Jacob, gehuwd met Wilhelmina, dochter van Wed. Borski. Hun zuster Anna Insinger was gehuwd met David, de oudste zoon van Wed. Borski. Willem, de derde zoon van Borski en firmant in Wed. Borski & Co., was getrouwd met Cathérine Boode, kleindochter van de grootste slavenbezitter in de kolonie Demerara.
De lobby had succes. Bij de afschaffing van slavernij in de Nederlandse koloniën (1863) ontving de familie een vergoeding. Dertig jaar eerder, na de afschaffing van de slavernij door Groot-Brittannië in 1832, werd de weduwe Borski ook gecompenseerd voor de slaven op hun plantages in Demerara (toen een Britse kolonie). (samenvatting van het artikel besmet geld uit de Groene Amsterdammer)
Bronnen:
Ons Amsterdam
www.groene.nl/artikel/besmet-geld
Archief Stadsherstel
Stadsarchief Amsterdam
Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed
Beeldbank Rijksmuseum
Delpher
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: Stadsherstel Amsterdam
Restauratieaannemer: Hillen & Roosen b.v.