Oosthal Museumwerf ’t Kromhout
Hoogte Kadijk 147, AmsterdamVlakbij Het Scheepvaartmuseum op het Kadijkseiland ligt Museum ’t Kromhout. Een locatie waar de tijd heeft stilgestaan met een nostalgische geur van noeste arbeid en diesel. Het was één van de meest succesvolle scheepswerven van Amsterdam en ze waren wereldberoemd. Dat kwam vooral door de beroemde Kromhout motoren die in de Oosthal gemaakt werden. Bijna was dit maritieme erfgoed gesloopt. Nu bruist het weer, nog steeds als werf én de oude motoren hebben een ereplaats gekregen.
Van familie Kromhout naar Goedkoop
Op 11 mei 1757 kocht Neeltje Hendrikse de Vries een stuk grond aan de Nieuwe Vaart. Haar man, scheepstimmerman Doede Jansen Kromhout, begon hier een scheepswerf genaamd ’t Kromhout. Ruim een eeuw lang was het één van de vele kleine werven in Amsterdam, weinig succesvol. Maar op 11 maart 1867 kwam het complex in het bezit van het geslacht Goedkoop, dat de naam Kromhout in scheepvaartkringen legendarisch zou maken.
De jongste zoon van de eigenaar en stamvader van het geslacht Goedkoop had van kinds af aan een grote belangstelling voor het bouwen van schepen. Hij leerde het vak op een andere scheepswerf en in 1867 werd hij samen met zijn zwager verantwoordelijk voor het Kromhout.
Zij moderniseerden het kwakkelende bedrijf en het werd zeer succesvol. Zo werd in 1873 een nieuwe – met stoomkracht uitgeruste – helling in gebruik genomen. In 1878 behoorde ze wat betreft mankracht, met 65 arbeiders in vaste dienst, tot de grootste werven van Amsterdam. In 1888 werden de houten overkappingen vervangen door een – met elektriciteit verlichte – gietijzeren hal, de Westhal. In 1898 werkten er zelfs gemiddeld 170 man.
Wereldwijd vermaarde Kromhoutmotoren
Daniël Goedkoop die op zeventienjarige leeftijd de werf runde met zijn zwager nam de leiding na verloop van tijd alleen op zich. Toen hij in 1894 gevraagd werd om de grote Nederlandsche Scheepsbouw Maatschappij (NSM) te gaan besturen, nam zijn zoon Daniël junior de werf over. De NSM groeide later uit tot de Nederlandsche Dok en Scheepsbouw Maatschappij (NDSM).
Daniël jr. zijn broer Jan kwam in 1899 bij hem in dienst. Deze broer had grote belangstelling voor techniek. Hij had de Kweekschool voor machinisten afgerond en van een oude monteur in de praktijk de machinebouw geleerd bij de Nederlandsche Fabriek van Werktuigen en Spoorwegmaterieel. Hij ging bij het Kromhout werken om van daaruit om te zien naar een goede betrekking op zijn vakgebied. Maar het noodlot bepaalde anders. Precies een maand later namelijk brandde de houten timmerloods annex smederij aan de oostkant van het terrein volledig af. De beide broers bedachten een plan waarbij van de nood een deugd gemaakt werd.
Zij kochten de aangrenzende kleine scheepswerf. Gedeeltelijk bekostigd met het verzekeringsgeld werd nu een in eigen productie gemaakte tweede kap neergezet.
Van Amsterdamsche naar wereldwijde organisatie
In deze gesloten kap werd een machinewerkplaats ingericht, waar Jan de leiding over kreeg. Voor de afvoer van rook werd een twintig meter hoge schoorsteen gebouwd. Verder werd onder de kap een aanzienlijk vergrote smederij ingericht en een werkplaats voor staalbewerking. Op een hangende vloer kwam een timmerzolder en modelmakerij met daaronder een draaierij en de bankwerkerij. Ook kwam er een nieuw stoomwerktuig voor de aandrijving van de werfgereedschappen.
Jan ontwikkelde een nieuwe motor. Het was een doorslaand succes. De grote betrouwbaarheid, die spoedig bewezen zou worden, het feit dat er nu ook in Nederland een goede scheepmotor gebouwd werd en een uitgekiende reclamecampagne, leverde veel klandizie op. In mei 1905 werd de nieuwe motor geëxposeerd op de Tentoonstelling van de Rijwiel- en Autoindustrie in het Paleis van Volksvlijt. Een demonstratiebootje met de motor ging het land in en later ook naar het buitenland. Later werd de wereldwijde distributie aangepakt door het aanstellen van vertegenwoordigers in het buitenland. Daarnaast werd de publiciteitscampagne verder uitgebouwd, met het deelnemen aan tentoonstellingen, het rondgaan met demonstratiebootjes en meedoen aan wedstrijden.
In de jaren zeventig van de vorige eeuw werd een stichting voor behoud opgericht
De primitieve werkplaats op de erf, die machinefabriek werd genoemd, kon spoedig de vraag niet meer aan. Ook de scheepsbouwafdeling kreeg een stroom aan orders binnen- waarvan de helft op den duur uit het buitenland kwam- omdat een motor meestal in combinatie met een vaartuig werd besteld. Steeds meer verplaatste het accent zich van de scheepsbouw naar de motorenbouw. De zaken gingen voorspoedig, zodat in 1908 aan de andere kant van het IJ een grote fabriek geopend werd. Werf ’t Kromhout werd in 1911 overgedaan aan de firma Wed. J.L. Ceuvel eigenaar van de ernaast gelegen werf Vredenhof. De beide werven werden samengevoegd en bleven nog tot 1967 in bedrijf.
De verouderde werf werd tenslotte in 1970 onttakeld en werd tijdelijk aan een autohandel verhuurd. Na de sluiting van de ooit zo beroemde werf dreigde sloop. Het Nederlands Scheepvaart Museum deed pogingen de werf onderdeel de maken van hun museum, maar men werd hierin gefrustreerd door Haagse regelgeving. Wel is er toen een stichting opgericht.
Belangrijke momenten waarin mensen en organisaties meehielpen aan de redding
De stichting nam de werf onder haar hoede en begon een, naar zou blijken, jarenlange strijd voor het voortbestaan van de werf. Er zijn verschillende moment geweest waarin particulieren en organisaties belangrijk zijn geweest bij het behoud van dit industriële erfgoed. De stichting was al opgericht maar zij konden niet veel doen zonder geld.
Dankzij een grote bijdrage van het Prins Bernhard Fonds kon de stichting in 1975 de grond en opstallen kopen. De aanwijzing van de kappen tot rijksmonument, in 1976, was ook een zeer belangrijk moment voor het behoud. Er werd al voorzichtig begonnen met de restauratie maar het complex, als eerste werd de Oosthal aangepakt en er kwam zelfs weer een werf terug. Maar het complex was erg groot zodat het dweilen met de kraan open was. Toen in 1993 strengere milieueisen in werking traden, werd de succesvolle werf van Dick van Amerongen – die eerst in dienst van de stichting en later als zelfstandig ondernemer de werf nieuw leven had ingeblazen – in zijn bestaan bedreigd.
Wat ik zag, rond 1985, bood eeen groezelige aanblik. Delen van de werf stonden op instorten, overal waren lekkages, met emmers werd het water opgevangen, en de olie liep over je schoenen.
Stadsherstel werd eigenaar van het complex en tenslotte kwam het tot een ingrijpende restauratie die in fases duurde van 1999 tot 2004. Bij de plannen voor de herinrichting van de terreinen die in de loop der jaren dichtgeslibd was met onaanzienlijke bouwsels werden drie bepalende keuzes door Stadsherstel gemaakt. De functie van scheepswerf moest bewaard blijven op deze historische plek, het museum van de Kromhoutmotoren moest hier een plaats krijgen en er moest een stevige economische drager komen in de vorm van multifunctionele kantoor en ontwerploodsen in een vormgeving die aansloot bij de oude functie van het terrein.
Een mooie evenementenlocatie tussen ronkende Kromhoutmotoren
Nu het gehele complex gereed is, zijn daarop gerealiseerd één volgens alle milieuvoorschriften werkzame scheepswerf met 1000 m2 oppervlak onder de oudste overkapping met een bijbehorend werkterrein van nog eens ruim 1000 m2, een museum over de beroemde Kromhoutmotoren in combinatie met een evenementenruimte van nog eens 1000 m2 onder de Oosthal. Op de Mallenzolder is ten behoeve van de zaalverhuur ruim 250m2 vergaderruimte gemaakt en in de drie nieuwe loodsen is 1250 m2 kantooroppervlak gerealiseerd.
In de Oosthal heeft een gedeelte van de collectie van Museum ’t Kromhout een prominente plek gekregen, waardoor een bijzondere sfeer is ontstaan. Deze hal wordt tevens verhuurd aan derden voor diverse activiteiten, zoals recepties, presentaties en modeshows.
De Westhal en het kadeterrein voor de Oosthal bleven in gebruik bij het scheepsreparatiebedrijf van Van Amerongen.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Stadsarchief Amsterdam
Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed
Beeldbank Rijksmuseum
Delpher