Bethaniënstraat 7
Bethanienstraat 7, AmsterdamDit huis was zó bouwvallig dat het in 1945 gesloopt werd, nog voordat de familie Giacomini, de bewoners, hun spullen uit de woning konden pakken. De gevelsteen, met een Moorman en zwanen als afbeelding, werd gelukkig gered en kreeg jaren later een plekje in het buurpand. Wij bouwden in 2000 op de lege plek “historiserende nieuwbouw” en zo is deze straat eindelijk weer compleet.
Gevelsteen is verhuisd naar het buurpand
Deze straat is vernoemd naar het klooster van ‘Sinte Maria Magdalena van Bethaniën’, dat hiervan circa 1450 tot 1589 heeft gestaan. De oudste huizenbouw aan deze zijde van de Bethaniënstraat dateert van kort na 1506.Toen werd deze strook, tussen de O.Z. Achterburgwal en de Kloveniersburgwal tot aan de Koestraat, door het Bethaniënklooster verkocht aan de stad. Perceelsgrenzen zijn in een historische stad gewoonlijk ouder dan de bebouwing. Waarschijnlijk dateert de breedtemaat van ons pand uit de verkaveling van dat stuk kloosterterrein tot woonhuisperceeltjes.
Vanaf de negentiende eeuw ging de buurt steeds verder achteruit. Voorname koopmanswoningen werden gesplitst in goedkope huurwoningen, ook de binnenterreinen werden volgebouwd, waardoor het woonklimaat verslechterde. Tijdens de wederopbouw, de tijd na de Tweede Wereldoorlog, werd de Bethaniënbuurt aangemerkt om grotendeels gesloopt te worden. Maar dát gebeurde gelukkig niet, al werd ons pand wél in 1945 gesloopt.
Dankzij een foto weten we nog hoe de onderpui eruitgezien heeft. Op de foto is ook de 18e -eeuwse gevelsteen te zien die sinds 1965 het buurpand siert. De steen heeft een wat merkwaardige vorm, omdat er in de gevel van twee ramen breed, te weinig ruimte onder de vensters was. Hij werd daarom gedeeltelijk ingepast tussen de ramen.
De doop van de kamerling
Op de steen staan een gaperachtige Moriaanskop en twee zwanen, met de bijbelaanduiding ‘Handelingen 8, verzen 37-38’. Handelingen 8 is het verhaal van ‘de doop van een kamerling’. Ergens tussen Jeruzalem en Gaza ontmoeten een ‘Moorman’ en de apostel Filippus elkaar. De ‘Moorman’ is kamerling (kamerheer) en schatbewaarder van de koningin van Ethiopië. Ze reizen een stukje samen op en spreken over Jezus. Daarop vraagt de kamerling aan de apostel om hem te dopen. Dit doopverhaal is vaak verbeeld, onder meer door Rembrandt in 1626. De kamerling op het schilderij van de Utrechtse schilder Abraham Bloemaert lijkt op een Romeinse legerleider. Afrikaanse strijders te paard kijken toe bij de doop.
Op een schilderij van Jacob de Wit uit 1745 uit het Rijksmuseum, met hetzelfde onderwerp, is de militaire uitstraling helemaal verdwenen. Dit doek hing in de ontvangstkamer van de koopman Mathijs Beuning, vooraanstaand lid van de hernhutters; de zendelingen die in Suriname als eersten op de plantages voor slaafgemaakten preekten. Twee Afrikanen zijn met een zilveren halsband afgebeeld. Op onze gevelsteen is zelfs de kamerling met zo’n band weergegeven. Deze verandering in beeldvorming heeft te maken met slavenhandel en slavernij, waarin zogenaamde slavenbanden gebruikt werden. Als in de Republiek een Afrikaan werd gedoopt, was het verhaal van de kamerling vaak de dooptekst.
(Uit: Sporen van slavernij en koloniaal verleden, magazine cultureel erfgoed, deel 2, Dineke Stam)
Het Bijbelverhaal uit Handelingen 8 genoot ongekende populariteit in de Noordelijke Nederlanden gedurende de vroege 17de eeuw. In een periode waarin de trans-Atlantische slavenhandel almaar groeide, kan het verhaal worden geïnterpreteerd als een legitimering om mensen van kleur te onderwerpen aan het christendom. Door het doopsel zou eveneens de zondige ‘zwarte’ ziel worden gezuiverd.
Overlijden van zoontje en opgepakt
Op de begane grond van ons pand zat vernikkelinrichting Querido. Maurits Querido, wonende Oudezijds Achterburgwal 125, om de hoek dus, was daar beheerder van. In een advertentie uit 1934 lezen we nog dat hij op zoek was naar metaalslijpers, maar in 1936 ging de zaak failliet.
De familie Giacomini woonde tot het laatste moment in het oude, onbewoonbaar verklaarde huis. In 1945 was Rinus Giacomini 13 jaar oud toen het gezin de woning moest verlaten. Toen zijn ouders op de verhuisdag met drie gehuurde bakfietsen naar de Bethaniënstraat kwamen om de huisraad naar het nieuwe adres te brengen, bleken de meubelen al buiten aan de overkant van de straat te staan en was men al begonnen net de sloop van het huis.
In een politierapport uit 1942 lezen we dat zijn vader, Petrus Cornelis Giacomini, geboren op 23-2-1922 in Amsterdam, wonende Bethaniënstraat 7, met beroep plaatwerker, verdacht werd van het stelen van geld. Ook vinden we een advertentie uit 1944, waarin Petrus iedereen bedankt voor het meeleven bij het overlijden van zijn zoontje(?) Corrie.
Na de gedeeltelijke sloop kwam er een bergplaats van de ’smederij van ome Kees’. En eind jaren vijftig werd de ruimte gebruikt als magazijn door de NV Essencefabriek Gruno.
Essencefabriek Gruno, ontstaan uit?
De N.V. Essencefabriek Gruno is opgericht als dochter van de C.P. fabrieken te Groningen van Calmer Gerson Polak (1840-1922). Zij waren in 1921 de uitvinder van de Ranja aanmaaklimonade.
Polaks vader had een winkel in koloniale waren en gedistilleerde dranken. Calmer opent in 1867 in Groningen een soortgelijke winkel. Hij gaat zich steeds meer toeleggen op de handel in gedistilleerde dranken en gaat ze ook zelf vervaardigen. In 1906 heeft hij een distilleerderij waar ook vloeibare geur- en smaakstoffen (essences) worden vervaardigd. Deze essences worden niet alleen in eigen dranken verwerkt, maar onder de naam Gruno ook aan andere likeurstokerijen en limonadefabriekjes verkocht.
In 1916 wordt Gruno-essences afgesplitst en vanuit Amsterdam voortgezet door Salomon Abraham Wijzenbeek (1890-1968), die bij Polak verantwoordelijk was voor de verkoop van deze artikelen. Een verzelfstandigd Gruno zou zo makkelijker aan likeurstokerijen en limonadesiroopfabrieken kunnen leveren. Overigens blijft de N.V. C. Polak Gzn. nog jarenlang een grootafnemer van Gruno-essences. Gruno heeft op verschillende plekken gezeten, zoals in de Bethaniënstraat 2, met de opslag in ons pand. De directeur woonde om de hoek op Oudezijds Achterburgwal 131. Medio 1964 werd het gehele bedrijf overgeplaatst naar Weesp.
De buurpanden nrs. 3 en 5 hebben tientallen jaren – als nauwelijks bewoonbare bouwvallen – gewacht op een beslissing over sloop of herstel. De Stichting Diogenes, die eigenares is geweest, slaagde er niet in de restauratie aan de gang te krijgen. In de gemeentelijke nota Woonproductie Binnenstad uit 1991 werden de beide huisjes tot sloop veroordeeld.
Stadsherstel sprong in als redder. Door toevoeging van het lege terrein op nr. 7 werd niet alleen een gat in de gevelwand gedicht, maar ook een gat in de begroting, door in de nieuwbouw een koopwoning in erfpacht op te nemen. (De gerestaureerde nrs. 3 en 5 bevatten huurwoningen). De begane grond wordt verhuurd aan het Centrum voor Fotografie (nu de FOTO Factory). Met dit project, zo meldt het persbericht van Stadsherstel, kan het stadsvernieuwingsproces in de Bethaniënbuurt als afgerond worden beschouwd.
Op 9 februari werd op de in ‘historiserende’ vorm herbouwde gevel van Bethaniënstraat 7 een bordje bevestigd, waarop het bouwjaar staat aangegeven. ‘Dat zou in dergelijke gevallen een vaste regel moeten worden. Daarmee kan de kreet ‘geschiedvervalsing’ verdwijnen uit de discussie over het bouwen in de binnenstad’.
(Uit: Geurt Brinkgreve; Binnenstad, mei/juni 2000)
Bronnen:
Peterzwaal.nl
Joods Amsterdam
Cultureel erfgoed
Binnenstad
Het Bethaniënblok in Amsterdam, Simon Blokland en Frans Duivis
Sporen van slavernij en koloniaal verleden, magazine cultureel erfgoed, deel 2, Dineke Stam
Geurt Brinkgreve; Binnenstad, mei/juni 2000
Archief Stadsherstel
Stadsarchief Amsterdam
Delpher
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: Sytze Visser
Restauratieaannemer: VIOS, vestiging Amsterdam