B
Barndesteeg 10, AmsterdamOp dit perceel stond vroeger een gebouw dat behoorde tot het Bethaniënklooster. Later kwam er op die plek een pand waar diverse smederijen in gevestigd waren. Simon van Blokland was zo’n smid. Hij schreef een boek over zijn geliefde buurt en de smederij.
Van rijk naar armoe
Op 29 december 1589 verkopen burgemeester en thesaurie het terrein waar ons pand op staat dat daarvoor het Bethaniënconvent heette. Het staat beschreven als ‘het erf met enig getimmerte’ ter plaatse van het huidige nummer 10-12. De koper is Volckert Willemszn en hij koopt de twee erven gelegen aan de Barndesteeg 10 en 12 voor ƒ 950. Beide panden zullen later ons eigendom worden.
In de 17e en 18e eeuw zijn de bewoners van de Barndesteeg en de achterliggende Koestraat redelijk welgesteld. Mede door hun achterhuizen in de Hoogkamersgang, hebben zij behoorlijke woningen. (Lees bij Bardesteeg 12 meer over de Hoogkamersgang.) Uit een akte van 1673 blijkt dat het pand ook toen al beschikte over een kelder.
Bij een verkoop in 1706 wordt het perceel omschreven als ‘huizen aan de Barndesteeg met achterhuizen, toegang gevend tot de Hooghkamersgangh’. De panden zijn dan samen ƒ 2.400 waard in bewoonde staat. In 1787 worden de panden weer gezamenlijk verkocht, dan voor ƒ 11.850.
Na de 18e eeuw loopt de economie sterk terug en steeds meer achterhuizen worden in delen verhuurd aan grote gezinnen. Er heerst grote werkloosheid, die in combinatie met slecht onderhoud en de gebrekkige hygiëne zorgde voor verpaupering en het ontstaan van een armoedig stukje Amsterdam.
Boekenschrijver Simon van Blokland woonde hier
In dit pand is van oudsher hard en zwaar werk verricht. Al in 1636 kunnen is er een smederij en in 1897 is deze in bezit van J. Bosman. Met een vurige tekst op de gevel brengt hij zijn smederij onder de aandacht van zijn klanten zoals op het plaatje te zien valt.
In 1905 neemt Josephus Adrianus Korting ( 1873-1945) van beroep grof- en kunstsmid de smederij over. Hij maakt onder andere brandkluizen en adverteert veel in Joodse kranten. In mei 1838 wordt de smederij verkocht aan J.J. van Blokland. Van Blokland gaat er met zijn gezin wonen en begint er een onderhoudsdienst in haarden en kachels. Maar hij maakt ook fraai vormgegeven kunstzinnig smeedwerk zoals hekwerken en beelden.
Simon Van Blokland woont een kleine dertig jaar in de Barndesteeg en gaat in 1949 op veertienjarige leeftijd bij zijn vader in de leer als kunst- en siersmid. Hij groeit op en heeft één hobby: het verzamelen van boeken, prentbriefkaarten en foto’s en alles wat met Amsterdam van doen heeft. Later zal hij het Frans Duivis het boek Het Bethaniënblok in Amsterdam onder de sluier van het verleden vandaan schrijven over de Bethaniënbuurt. Ook Duivis kent de buurt. Hij heeft ruim twintig jaar in het Klein Trippenhuis gewoond (Kloveniersburgwal 26) waar zijn vader de Chocolaterie ’t Trippenhuis had.
Een beschrijving van de smederij van rond 1950
Van Blokland beschrijft het pand in zijn boek als volgt: “Op de begane grond zijn twee deuren, waarvan de rechterdeur toegang geeft tot de smederij. Het is een smalle entree en onder het trappenhuis is een klein stukje ingericht als kantoor. Een binnendeur geeft toegang tot de woning. De smederij loopt ongeveer twaalf meter naar achteren. Daarachter zijn twee oude panden met de ingang aan de Hoogkamersgang met de nummers 105 en 107. Er is een klein binnenplaatsje waar een gasontwikkelaar staat die uit carbid acetyleengas maakt wat wordt gebruikt om te lassen. Het smidsvuur is in het midden van de smederij en zoals in iedere smederij, is het een gezellige chaos.”
In 1947 vindt er in de smederij een grote verbouwing plaats. De twee achterliggende panden aan de Hoogkamersgang worden gesloopt en daar komt een nieuwe werkplaats van meer dan 200 m2 met een brede achter uitgang voor grote, zware smeedstukken. De smederij drukt tot 1972 haar stempel op de Barndesteeg gedrukt. Daarna biedt het pand in de jaren zeventig onderdak aan een beeldend kunstenaar en een Italiaans restaurant.
Een beschrijving van de woning van rond 1950
De linker buitendeur geeft toegang tot de woning. Via een trap met haakse bocht kom je op een smal portaal met de kapstok. Boven de trap is een bergruimte voor bijvoorbeeld schoenen. De deur links geeft toegang tot de keuken. Deze is betrekkelijk groot met een tafel waar de familie (die in die tijd bestaat uit acht personen) aan kan zitten. Het grote fornuis wordt gestookt met bruinkool en zorgt in de winter voor warmte. Het aanrecht staat tegen de achtergevel.
De huiskamer is recht tegenover het trapgat en tegenover de deur is de schoorsteen met haard. De huiskamer beslaat de gehele diepte van het huis. In de kleine voorkamer staan behalve een toog ook enkele stoelen en een schrijfbureau. Aan de buitengevel zijn voor de ramen twee spionnetjes gemonteerd zodat je kan zien wie er aanbelt bij de voordeur. Het achterraam geeft verbinding met de dakgoot van de smederij. De trap naar tweehoog komt uit op de overloop waar een grote kast is die gebruikt wordt voor de winterspullen en de strijkplank.
In de ouderlijke slaapkamer staat het echtelijke bed, een tweepersoons opklapbed en klein kinderledikantje. Naast de schoorsteen zonder mantel is rechts een smalle hoge kast. In de hoek is een wc met ontluchting naar zolder.
Je moest je soepbord scheefhouden
Het meest opvallende aspect van het huis is dat de vloeren over de breedte van het huis 22 cm scheef liggen. Je moet je soepbord altijd scheef houden en een boordenknoopje rolt vanzelf naar een hoek van de kamer. Als je van de wc komt moest je altijd afremmen, zo niet, dan kan je wel eens vallen. Voor bezoekers is dat altijd het eerste wat opviel.
Het zijkamertje heeft een grote hoge bedstee en eronder is een met plavuizen betegelde ruimte die wordt afgesloten met een luik. Boven het voeteneinde van de bedstee is een ruimte met kast. Deze heeft een deur met toegang tot de ouderlijke slaapkamer. Op de grote zolder staat de wasmachine, een grote zinken kuip waarin de kinderen iedere zaterdagavond gewassen worden. Verder staan er Keulse potten met inmaak. De vliering wordt gebruikt voor de opslag.
In 1958 verhuist de familie maar Simon blijft hier wonen en verbouwt het huis. In 1964 verhuist ook hij. Van 1964 tot 1969 woont de familie van Ben Kroeseer en daarna de familie Perin.
De Bethaniënbuurt was een gewilde buurt die later erg verarmde en verloederde. Het pand verkeerde in slechte staat.
In 1969 werd de Hoogkamersgang door het maandblad Amstelodamum beschreven als verlaten, grauw en onfris. Ook monumentenbeschermer Ruud Meischke noemt de naastgelegen Koestraat een paar jaar eerder al “de meest vieze straat van de oude stad”. In die tijd is het dus zeer duidelijk geen fijne buurt om te wonen.
In de jaren ’90 van de vorige eeuw speelt Stadsherstel een belangrijke rol bij de stadsvernieuwing en het opknappen van deze buurt. Wij hebben veel panden gerestaureerd of gaten in gevelrijen gevuld.
In de vier woningen Barndesteeg 8, 10, 12 en 14-16 met hun achterhuizen, wordt nu weer gewoond en gewerkt. De entree en de bergingen zijn in nummer 8 gemaakt. De woningen hebben een uniek dakterras dat op de lage panden ligt en gebruikt kan worden als veilige kinderspeelplaats of centraal ontmoetingspunt voor de volwassen bewoners
Bronnen:
Het Bethaniénblo van Amsterdam, Simon van Blokland en Frans Duivis
Archief Stadsherstel
Stadsarchief Amsterdam
Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed
Beeldbank Rijksmuseum
Delpher
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: H. Rapange
Restauratieaannemer: Mokveld Bouw & onderhoud B.V.