Prinsenstraat 20
Prinsenstraat 20, AmsterdamDe erven hier worden tussen 1615 en 1617 uitgegeven en op de plek van het huidige Prinsenstraat 20 komt een huis met een achterhuis te staan. Het achterhuis wordt in 1830 gesloopt. De grootste verrassing van dit pand is wel het uitzicht op het verborgen Zon’s Hofje dat zich aan de achterzijde bevindt. Met op de plek van het vroegere achterhuis nu een siertuin.
Een hoofdhuis met apart bewoond achterhuis
De eerste eigenaresse en bewoonster van een huis op deze plek is Aechte Gerrits in 1616. Het jaar daarvoor is zij in ondertrouw gegaan met lijndraaier Pieter Claesz. Deze Pieter overleeft Aechte en gaat in 1642 in ondertrouw met Giertje Gerrits. Hij heeft dan Portugees als toevoeging achter zijn naam en is inmiddels vlotschuitvoerder. Tot 1763 wordt bij verkopen vermeld dat ‘De Vlotschuyt’ in de gevel staat.
Het huis heeft ook een achterhuis en erf en dat verkoopt Pieter in 1645 aan schoolmeester Johannes Abrahamsz le Grand voor ƒ 4500,-. Het achterhuis is te bereiken via een gangetje onder het hoofdhuis en de twee zijn van elkaar afgescheiden met een gemeenschappelijke schutting. Ook is er een gemeenschappelijk secreet. Bij de verkoop worden bepalingen opgenomen over de ‘halff ende halff’ verdeling van de kosten van het ruimen van dit secreet en over de grootte van de onderdoorgang.
In 1671 woont de meester hier nog steeds en het voorhuis wordt bewoond door Pieters weduwe. Na het overlijden van Johannes erft zijn dochter Sara le Grand het achterhuis en het is haar man, apotheker Nicolaes Vermeulen die het in 1681 voor ƒ 2150,- verkoopt aan wederom een schoolmeester, Hendricus Bincken.
In 1970 rest nog slechts een ruïne
Een kwart van het voorhuis wordt twee jaar later voor ƒ 750,- verkocht door mede-erfgenaam en lichterman Willem Volkertsz aan chirurgijn Thomas Rippertsz. In 1697 wordt Jannetje Gerrits, weduwe van Boudewijn Colaert eigenaar van het huis en erf en in 1705 verkopen haar erfgenamen het voor ƒ 2875,- aan Barent Hegeman, die het het jaar erna alweer van de hand doet met winst: Cornelis Janse Valckoog betaalt ƒ 3000,-. Zijn erfgenamen verkopen in 1725 ½ part aan Gerardus Adels, de andere helft blijft in bezit van zoon Johannes Valkoogh.
Tot 1763 veranderen delen van het huis van eigenaar, van meester-kok Christiaan Wessels in 1734 tot in 1737 nogmaals een schoolmeester: Matthias Binken, die rond dezelfde tijd ook eigenaar is van het achterhuis en die ongetwijfeld een nakomeling is van eerdere eigenaar Bincken. In 1763 wordt Daniël Cobet jr. eigenaar van de helft van het huis en erf.
De eerstvolgende bekende verkoop is bijna twee eeuwen later als het in 1959 geveild wordt in Frascati, tijdens dezelfde veiling als die waarop wij eigenaar werden van Herenstraat 41. In 1970 kopen wij het pand, of wat daarvan over is: “de grond en ruïne” van bouwkundige H. Prins.
Al in 1927 wordt de kelderwoning onbewoonbaar verklaard; het beroep daartegen door D. Biesterveld wordt verworpen. Waarschijnlijk is deze Biesterveld een nakomeling van de gelijknamige schipper Dirk uit 1809 die in elk geval tussen 1851 en 1864 de hoofdbewoner van het pand was.
In 1943 krijgt A. van Riessen, bewoner van 1-hoog, vergunning om de onbewoonbaar verklaarde kelderwoning als schoenmakerswerkplaats te gebruiken.
Prinsenstraat 20 was een pand met 18e-eeuwse gevel onder een klokvormige top met rollagen, maar toen wij dit pand kochten was het perceel niet meer dan een gat in de gevelwand. Omdat het een gemeenschappelijke muur heeft met nummer 18, was het een prettige situatie dat snel na deze aankoop ook dat pand aangekocht kon worden.
Prinsenstraat 20 konden wij gelijktijdig verwerven met nummer 22, waarvan ook slechts een onderstuk resteerde. De restauratie van de beide rijksmonumenten leverde geen grote problemen op. Wij brachten in de verarmde radiaalstraat een tweetal huizen met een fraaie voorgevelpartij terug. Na de Herenstraat – waar wij ook veel panden hebben gerestaureerd – hebben wij er op die manier aan bijgedragen om ook de Prinsenstraat te veranderen van een verpauperde in een aantrekkelijke winkelstraat.
Al vele jaren zit hier restaurant De Twee Grieken met een heerlijk terras aan de achterzijde, dat nu als het ware onderdeel is van het Zon’s Hofje.
Het achterhuis van nummer 20 moest plaats maken
Aan de achterzijde grenst dit pand aan het Zon’s Hofje, dat de ingang aan de Prinsengracht heeft en in 1765 in gebruik is genomen als woonruimte en verzorgingshuis voor doopsgezinde oude vrouwen. Voor die tijd was het hofje uiterst modern en van alle gemakken voorzien. De woningen waren ‘licht en wel betimmerd’ met grote vensters. Het was in feite een vroege galerijflat van drie bouwlagen met elk zes eenkamerwoninkjes ontsloten door een gemeenschappelijke gang op de 1e en 2e etage en een hoofdingang op de begane grond. Verder was er veel pomp- en regenwater, een gootsteen op iedere verdieping en op de zolder en vliering voor iedere bewoonster een eigen afgesloten turfhok en een droogruimte voor de was. De hoofdvleugel van het hofje staat op de plaats van het schuilkerkje, dat hier voorheen stond.
In 1830 werd het achterhuis van Prinsenstraat 20 gekocht en gesloopt. Het hofje kreeg daardoor meer licht. Op de plaats van het achterhuis ligt nu de siertuin. Ook werd het hofje uitgebreid met nog twee woninkjes. De directrice woonde in het pand Prinsengracht 173. Tegenwoordig wonen er studenten in het hofje.
Voorheen scheidde een hoge scheidingsmuur de tuin af van de woningen aan de Prinsenstaat. Bij de restauratie van de panden aan de Prinsenstraat is die vervangen door een laag hek, wat een veel ruimtelijker aanblik en een aantrekkelijk uitzicht biedt.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Amsterdamboeken.nl
Stadsarchief Amsterdam
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: G. Prins
Restauratieaannemer: Centraal Bouwbedrijf Nieuw Vennep