Foeliedwarsstraat 42
Foeliedwarsstraat 42, AmsterdamOp het eiland Rapenburg kwam dit huis te staan, en bijna een eeuw lang woonde er een mastenmaker en later zijn erfgenamen. Het was toen een buurt waar veel mensen woonden die in de scheepsbouw werkten; die bedrijven bevonden zich voor een groot deel op de Oostelijke eilanden of in de buurt ervan.
Voor werven van de Admiraliteit , de VOC en voor opslag en bewoning
In 1590 werd in Amsterdam besloten tot de 2e Uitleg, waardoor de stadsmuur, die pas 10 jaar daarvoor langs de Oude Schans was aangelegd, verder naar het Oosten kwam te liggen. Daardoor kwam er ruimte vrij om de Scheepsbouwactiviteiten van de Lastage te verplaatsen naar drie nieuwe eilanden: Uilenburg, Marken (of Valkenburg) en Rapenburg. Iets noordelijker werd in de Amstel Vlooienburg (oorspronkelijk Vloonburch genaamd) aangeplempt als woonbuurt.
De ontwikkelingen gingen zeer snel, want in 1625 waren de eilanden geheel in gebruik genomen als Scheepswerf van o.a. de Admiraliteit en de VOC, houtopslag, of voor loodsen en bewoning.
Als er na 1648 begonnen wordt met de plannen voor een 4e uitleg aan de Oostzijde van Amsterdam, worden er weer drie nieuwe eilanden voor de scheepsbouw aangelegd. En zo verhuizen de werven van de Admiraliteit naar Kattenburg en die van de VOC naar Oostenburg en Wittenburg. Daardoor komt er op de ‘oude’ eilanden meer ruimte vrij voor woonhuizen, pakhuizen en kleine bedrijvigheid.
17e eeuwse projectontwikkelaar
In 1610 staat er al een huis op deze plek, als Guiljam van den Kieboom nummer 42 verkoopt aan Dominicus Gerardszn . Guiljam van den Kieboom was een projectontwikkelaar pur sang. Tussen 1599 en 1615 zijn er 94 transacties van land en onroerend goed van hem bewaard gebleven. Hij kocht- en verkocht vooral erven buiten de Sint Antoniespoort, precies het gebied waar het eiland Rapenburg later zou verrijzen. Het is onmogelijk om na te gaan welk landje precies bij ons huis past. Wel is duidelijk dat Van den Kieboom in 1610 vijf huizen, allen met erf, waaronder dit object, van de hand deed.
In 1617 wordt ons huis verkocht aan Jan Lodewijkszn met het beroep legatuurwerker; later bij de beschrijving van het naastgelegen huis wordt zijn beroep omschreven als kaffawerker. Legatuur was een soort stof die op brokaat of goudlaken geleek. En Kaffa of Caffa is een zijden weefsel van gebeeld of gebloemd fluweel.
Na Dominicus Gerardszn wordt het huis waarschijnlijk geërfd door diens familie, want in 1622 koopt zijn weduwe het huis weer. Daarna, de datum is niet bekend, wordt Herman Hendrikszn, met beroep mastenmaker, eigenaar.
De eigenaren waren mastenmakers en scheepstimmermannen
In dit op scheepvaart gerichte gebied komen we natuurlijk veel bewoners met beroepen binnen de scheepsindustrie tegen. Zo is het ook gesteld met dit pand, dat bijvoorbeeld 96 jaar het eigendom was van de familie van Jan Pieterszn, met het mooie beroep mastenmaker. De zoon van Jan werd later natuurlijk ook mastenmaker. Jan koopt het huis in 1650 van de erven van de eerder genoemde mastenmaker Herman Hendrickszn, die het huis weer gekocht had van een scheepstimmerman. Voor periodes van meer dan 100 jaar woonden in dit huis dus mensen met een beroep in de scheepsbouw.
In de archieven vonden wij verder nog eigenaren met de volgende beroepen: vóór 1832 de diamantslijpers Salomon Levie Kool en Joseph Abraham Fedder, in 1837 Willem Dolman, aanspreker, 1878 Eduard Viëtor, restauratiehouder, 1880 George Lodewijk Bakker, binnenloods, 1906 Bernardus Alexander Grotegoed, koopman, 1906 Hendrik Martens, brooddepothouder, 1923 Johannes Eeke van Ark jr., machinist, 1928 Johannes Marinus de Mare, bouwkundige, toen een verbouwing in 1928, en in 1929 nog een verkoop aan makelaar Louis Christiaan Scheffer.
Opa en vader met zes kinderen woonde in de hangkamer
In de periode 1851 – 1864 waren er vijf wooneenheden in dit pand, bevolkt door vooral kleine gezinnen en meestal slechts kort bewoond (enkele maanden of jaren). De meeste gezinnen waren protestants, maar er woonden ook katholieken en enkele joodse gezinnen.
Tussen 1864 – 1874 staan er acht wooneenheden geregistreerd in het Bevolkingsregister, in de periode 1874- 1892 was dit aantal toegenomen tot tien. De verdiepingen waren gesplitst in meerdere kamers en tussen twee verdiepingen kon een halve tussenvloer gemaakt worden waardoor een lage tussenverdieping ontstond, een zogenaamde insteek (of hangkamer). In deze een-kamerwoninkjes en insteekkamers verbleven soms ook grote gezinnen. Zo woonde in mei 1867 een timmerman met zijn vrouw en vijf kinderen in de ‘insteek achter’. Na het overlijden van zijn vrouw hertrouwde hij en werd zijn zesde kind geboren. Hij bleef bijna 12 jaar met zijn gezin in deze insteek. Ook zijn vader, weduwnaar geworden, woonde in de insteekkamer (tot zijn dood).
De meeste mannen verdienden de kost als ambachtsman of zeeman. In 1908 zat in het huis een brooddepot. Een katholieke broodbakker was hier samen met een protestante weduwe naartoe verhuisd in 1891 (en woonde hier tot zijn dood in 1915). Een kleinzoon van de weduwe, een varensgezel, kwam bij hen wonen in 1900 en bleef er ook zes jaar.
De huizen in de Foeliedwarsstraat werden vanaf het einde van de 19e eeuw sterk verwaarloosd. Ook de 2e wereldoorlog, en tien jaar later de doorboring van de straat ten behoeve van de bouw van de IJ-tunnel deden de huizen en de straat als geheel geen goed. Jarenlang stonden ze, dichtgetimmerd en wel, te wachten op de naar het leek onvermijdelijke sloop.
Maar de gemeenteraad zette een laatste reddingspoging in door ons erbij te betrekken. Toch was het toen nog geen gelopen race; we hebben zo’n vier jaar fondsen geworven om dit plan ‘haalbaar’ te krijgen.
In die vier jaren deden we, samen met familieleden van oud-buurtbewoners, mee met de 4 en 5 mei herdenkingen. We vertelden het publiek over vroeger, en over behoud en restauratie van deze panden, waardoor de mensen die in deze panden gewoond hadden, ook onderdeel werden van vier eeuwen Amsterdamse geschiedenis. Zo kon men de redding van dit erfgoed van begin tot eind meemaken. En zijn er weer interessante woonhuizen bewaard, die bij het erfgoed van onze mooie stad horen.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Stadsarchief Amsterdam
Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed
Beeldbank Rijksmuseum
Delpher