De Bloempot
Bloemgracht 34, AmsterdamGerrit Souborch krijgt grond in de Jordaan ter compensatie van zijn grachtengordelgrond en bouwt er met hulp van een voormalig trommelslager vier huizen met een gang en drie huizen aan een binnenplaatsje. 350 jaar later heeft dit pand ook weer een link met muziek. In de gevel, die de Schavemakersgang overdekt, wordt een gevelsteen met een forel en muziek van Schubert afgebeeld. Ter ere van de oprichter van het Amsterdams Philharmonisch Orkest en de Uitkrant.
De grond verkregen ter compensatie voor Grachtengordelgrond
In 1621 verkoopt Gerrit Govertszn Souborch drie erven en opstallen aan de Bloemgracht. Souborch krijgt deze grond in 1614 en 1615 in handen vanwege compensatie. De stedelijke regering geeft deze zijde van de Bloemgracht uit aan mensen die ten gevolge van de stadsuitbreiding (aanleg grachtengordel) hun land geheel of gedeeltelijk verliezen en daarom recht hebben op compensatie. Govertsz Souburch krijgt overigens meer grond dan waar hij ter compensatie recht op heeft en daarom heeft hij een schuld aan de stad. De schuld wordt in het stedelijke register vermeld en daardoor weten wij dit nu nog. Hij lost hem enkele jaren later af.
Souborch laat er ter plaatse van de huidige nrs. 30, 32, 34 en 36 vier huizen bouwen door de metselaars Marten Cornelisz en Barent Reijnertszn. Tussen de nummers 32 en 34 komt een steegje, de Schavemakersgang, later Slagersgang genoemd, met daarachter 3 woningen aan een plaatsje. De steeg is in ieder geval sinds 1751 overdekt waarschijnlijk toen het pand een nieuwe gevel kreeg.
Gangen en sloppen zijn in het oude Amsterdam zeer bekende verschijnselen. Veel gangen zijn in de Jordaan overgebleven vanwege de bebouwing van vóór 1613 maar dat geldt niet voor deze.
Barent Reijnertszn is metselaar en was trommelslager
Souburch verkoopt twee woningen waaronder nummer 34 aan één van de metselaars, Barent Reijnertszn. Souborch blijft eigenaar van de steeg en de achterhuisjes. Het voormalig beroep van Barent is trommelslager, diegene die de trommel slaat bij onder andere ten strijde trekken, paraderen en om signalen te geven. Vaak wordt het tamboerschap als nevenberoep uitgevoerd. In de tijd van Barent Reijnertszn. wordt er heel wat afgetrommeld. Overal en de hele dag door wordt de trommel naast de trompet en bij onraad de klokken ingezet voor het geven van allerhande signalen in zowel steden, het leger als op schepen. Rond 1680 zijn er alleen al bij de burgercompagnieën, die zorg dragen voor de stadsbewaking in Amsterdam, in totaal 180 tamboers in dienst. Ook muzikanten en acrobaten gebruikten trommels bij de uitoefening van hun beroep. De geluidsoverlast is zo groot dat er verordeningen uitgevaardigd wordt om aan het lawaai in de nacht een einde te maken.
We hebben veel gezegden en spreekwoorden aan de trommelaars overgehouden: ‘met stille trom vertrekken’, ‘met slaande trom’, iets ‘bij trommelslag bekend maken’ en ‘de trom roeren’. Tot op de dag van vandaag is de functie van tamboer bij de stadsbewaking gebleven zoals bij de Amsterdamse Politiekapel.
Het huis heet de Bloempot
In 1623 wordt Dirck Volckertsz franjemaecker eigenaar. Een franjemaecker houdt zich bezig met de meer verfijnde takken van de textielnijverheid en vervaardigt luxueuze en zelfs artistiek getinte producten. Volckertsz. verkoopt zijn bezit aan mr Hendrick Storm, advocaat-fiscaal van de Admiraliteit van Amsterdam. Een advocaat-fiscaal is de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie. Zijn rol in het rechtssysteem is het beste te vergelijken met die van de officier van justitie: openbaar aanklager. In 1630 wordt het weer doorverkocht. Het gaat dan om vier huisjes aan de Bloemgracht en het bezit loopt helemaal door tot aan de Lelygracht. Nummer 32 wordt dan Coolhaes genoemd en nummer 34 de Bloempot.
Slechte speculatiebouw uit het begin van de 17e eeuw ” Zo wordt het pand gezien bij een bouwhistorisch onderzoek
Halsgevel en entree krijgen hun oorspronkelijke uiterlijk terug
Bij de restauratie in1963 wordt er door het bureau monumentenzorg een bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd. Het vermoeden rijst dat bij de verbouwing in de 18e eeuw alleen de gevels zijn vervangen en dat het overige metselwerk nog van de twee eerder genoemde metselaars is. Dit metselwerk is niet in de allerbeste staat, de conclusie van de onderzoekers is dan ook: “Slechte speculatiebouw uit het begin van de 17e eeuw ” Waarbij duidelijk is dat Souborch de grond, die hem door de stad is toegewezen, zo intensief mogelijk heeft willen gebruiken en dat daardoor de dichte bebouwing van dit niet al te grote terrein tot stand is gekomen.
Het slechte metselwerk is waar nodig vervangen en ook krijgt het pand zijn oorspronkelijke halsgevel terug die in het derde kwart van de 19e eeuw is vervangen door een 19e eeuwse lijstgevel met daarboven een houten versiering. Zo lijkt het weer op zijn tweelingpand nummer 32 waarmee het samen de toegang tot de steeg deelt en die tot op de dag van vandaag nog door beide panden wordt overdekt. Bij de restauratie in 1963 krijgt ook de entree, die in de loop der tijd met twee toegangsdeuren naar binnen is verplaatst, haar oorspronkelijk plek terug.
Voor de oprichter van het Amsterdams Filharmonisch Orkest en de Uitkrant
Weetje: Het “Forellenkwintet“ is een compositie van Franz Schubert uit 1819
In 1994 krijgt bewoner Jan Huckriede (1914-2002) een gevelsteen, ontworpen en gehakt door Tobias Snoep, in het pand. Huckriede woonde hier jaren en krijgt de steen voor zijn tachtigste verjaardag vanwege zijn vele verdiensten voor het Amsterdamse muziekleven. Afgebeeld is een forel met de openingsnoten van het Forellenkwintet van Franz Schubert (1797-1828), het lievelingsstuk van Huckriede.
Bronnen:
Amstelodamum 1961 MB48 blz. 160-163
Amstelodamum 1980 MB 67 blz. 54-60
Archief Stadsherstel
Stadsarchief Amsterdam
Delpher
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: Rappange
Aannemer: J.B. van Scheppingen