Singel 346
Singel 346, AmsterdamDit in de kern 17e eeuwse huis is in de loop der tijd vaak verbouwd naar de heersende mode in de architectuur. Zo heeft het een 18e eeuwse gevel met 19e eeuwse pui. Toen wij het kochten zat er al een herstelaanschrijving van Bouw- en Woning Toezicht op. Wij restaureerden het en brachten zoveel mogelijk terug wat er miste.
Koningsgracht
Het Singel werd rond 1428 gegraven om de stad te verdedigen tegen indringers. Vanaf 1481 werden de aarden wallen vervangen door stenen muren. In die tijd sprak men ook wel van Stedegracht in plaats van Singel. Door de stadsuitbreidingen van 1585 en 1613 veranderde het Singel drastisch van karakter. De stadsmuur werd vanaf 1601 afgebroken en de vestinggracht veranderde geleidelijk in een woongracht. Aan de westkant kwamen nieuwe erven vrij, die spoedig werden verkocht, voornamelijk aan prominente bewoners van de binnenstad.
De huizen en bedrijfspanden aan de oostkant (oneven zijde), die altijd in de schaduw van de stadsmuur hadden gestaan, zagen opeens uit over een breed water. Het was de bedoeling dat het Singel in bebouwing en allure bij de grachtengordel zou aansluiten. Die ambitie blijkt ook uit de wijziging van de naam in Koningsgracht, maar die naam sloeg niet aan. Het Singel bleef onmiskenbaar achter bij de Heren- en de Keizersgracht. De erven waren minder diep, waardoor er geen echt grote huizen gebouwd konden worden.
7 dagen en 24 uur per dag werd hier eten gemaakt
De vroegste transportakte die we vonden dateert van 1710, als Pieter van Eldert, mandenmaker van beroep, het erf en pand, dat er dan waarschijnlijk al een kleine honderd jaar staat, voor de helft koopt. Pas in 1738 kan hij de andere helft kopen. Maar, vanaf 1650 of eerder betaalt Jan Olij al verponding (grondbelasting) voor dit erf. In 1742 komen we W. Wessels, schoenmaker, tegen. Hij betaalt dan 300 florijnen per jaar aan huur, zijn inkomen is f. 600,- . En in 1864 is H. Koopman, zonder beroep, hoofdbewoner. In 1864 is ook makelaar C.F.Chr. Ingenohl daar bewoner en in 1879 woont de hoedenmaker J. v.d. Steen er met inwonenden.
Via krantenadvertenties komen we er achter dat in 1896 cuisinier G.E. Leffelaar zich in het pand vestigt, van daaruit 24/7 een restaurant runt en ook thuisbezorgt in de hele stad. Als in 1912 het pand te koop aangeboden wordt, stoppen de advertenties van Leffelaar. In 1921 blijkt makelaar F. K. Serry zich er gevestigd te hebben. Hij is tevens eigenaar, zijn nazaten blijven dat tot 1941.
Maar ook is op Singel 346 in 1922 Amstel Stout bier te koop, woont in 1923 in het benedenhuis musicus A. Schram, die failliet verklaard wordt, en verblijft er in 1924 de Duitse koopman Gerwig, wiens voorgenomen huwelijk wordt aangekondigd. In 1927 is er weer een faillissement, nu van het incassobureau Simons & Co.
De Loodgieter Janssen kocht het pand in 1941 van de erfgenamen van makelaar Serry.
Stadsherstel koopt het pand in 1963 van de zeven erfgenamen van Loodgieter G.H. Janssen. Toen wij het kochten, zat er al een aanschrijving van de Gemeentelijke dienst Bouw- en Woningtoezicht op. De dakbedekking, goten, schoorstenen buitendaks en het buitenpleisterwerk van de achtergevel moesten hersteld worden. Dat herstel gebeurde meteen.
Het pand wordt daarna jarenlang bewoond door tijdelijke huurders en anti-krakers, totdat in 1999 begonnen werd met de planvoorbereiding. Allereerst werd het pand ‘afgepeld’. Dat wil zeggen dat niet- monumentale onderdelen, zoals gipsplaten en de latere inrichting, worden verwijderd, waardoor de onvolmaaktheden in de constructie goed zichtbaar worden. Ook kwamen er verborgen details tevoorschijn, die iets meer over het pand vertellen.
Zo werd de oorspronkelijke constructie gevormd door vijf eikenhouten gebinten (= een portaalvormige houtconstructie met verticale en horizontale balken) met tussenbalken. Deze bouwwijze is een overgangsvorm naar volledige steenbouw en werd toegepast tussen eind 16e eeuw en begin 17e eeuw. Waar mogelijk is de constructie in het zicht
gebleven. De kleuren die op de balken zijn aangebracht tijdens onze restauratie, zijn de kleuren die in het pand werden aangetroffen. Zo zijn de balken zandgeel, olijfgroen en blauw geschilderd.
Marmer en stucwerk met rozet
Aan het eind van de 17e of in het begin van de 18e eeuw heeft het interieur van ons pand vermoedelijk een verandering ondergaan, zoals zoveel huizen in die tijd. De witgepleisterde wanden en houtskeletten met zware balken werden aan het oog onttrokken. Stucplafonds en veelkleurige wandbespanning met lambrisering gaven het interieur toen een heel ander aanzien. Zo heeft het voorhalletje op de bel-etage een marmeren lambrisering en vloertegels. De wanden en het plafond zijn voorzien van gestucte lijsten met een rozet. Achter de betimmeringen kwamen na het afpellen de contouren van een smal gangetje naar het achterhuis tevoorschijn: een gestuct plafond en een deel van een houten scheidingswand. Dit houten wandje is teruggebracht bij de restauratie met dezelfde detaillering en profileringen.
De houten, met lood beklede secreetkasten (toiletkasten), drie verdiepingen boven elkaar op het binnenplaatsje, worden nu gebruikt als cv- en wasmachinekasten.
Op de begane grond van het achterhuis, waar nu de badkamer is, zijn nog sporen en onderdelen gevonden van de keuken die hier gezeten heeft. Zo is de gietijzeren haardplaat nog aanwezig, met plavuizen en enkele witjes. Ook zijn sporen aangetroffen van een zogenaamde snijdingskast (=een kast op de snijding tussen twee panden om etenswaren koel te houden) . Een soortgelijke kast is bij de restauratie teruggebracht.
Naar boven toe wordt het pand steeds breder
De gevel van het pand is zeer smal, de onderste verdiepingen zijn zelfs smaller dan de bovenste. Het souterrain is slechts 3.15 m. breed, de bovenverdieping 3.41 m. Het verschil in breedte wordt opgevangen door een wig, die tussen de panden 348 en 346 in de snijding is gemetseld.
Ook de gevel is in de loop der tijd veranderd. De belangrijkste ruimtes bevonden zich op de laagst gelegen verdiepingen en waren het meest onderhevig aan de heersende mode. Daarom bezit dit pand een 18e -eeuwse lijstgevel en een 19e -eeuwse pui. Deze pui, met vier pilasters, die de bel-etage en eerste verdieping in drie traveeën delen, staat op het natuurstenen basement van de voorgevel. De stoep is bij de restauratie voorzien van een nieuwe fundering. Deze dreigde namelijk steeds verder de grond in te zakken en trok het natuursteen dat een gedeelte van de gevel droeg, mee.
Het achterhuis had voorheen een dwarsgeplaatste kap. Dit zorgde voor een zo groot mogelijke lichttoetreding. Nu zit er een plat dak op. Delen van de kuif, die voorheen op de dakkapel zaten, zijn teruggevonden in de smalle ruimte tussen dit pand en het buurpand; de snijding.
Vrienden bedankt
Aan de hand van de goed gedocumenteerde onderdelen van de kuif heeft een houtsnijder een ontwerp gemaakt voor het vervaardigen van een nieuwe kuif. Deze is op traditionele manier gemaakt, met behulp van holle beitels, gutsen etc.
Onze Vrienden maakten dit mogelijk. Maak ook dit soort verfraaiingen mogelijk.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Stadsarchief Amsterdam
Delpher
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: Afdeling Planontwikkeling en Restauratie Stadsherstel
Restauratieaannemer: VIOS Bouw en Aannemersbedrijf te Amsterdam
Dit project is mede mogelijk gemaakt door:
De Vrienden van Stadsherstel