Paleisstraat 23
Paleisstraat 23, AmsterdamDit huis is gelegen tegenover het Paleis op de Dam. Daarom draagt de straat waaraan het ligt de naam Paleisstraat. Het behoorde als achterhuis bij het hoekpand, maar werd later een zelfstandig winkelhuis.
Tegenover het Sint Elisabethgasthuis
Vóór 1875 werd de Paleisstraat de Gasthuissteeg genoemd, naar het in de middeleeuwen aan de overkant van de straat gelegen Sint Elisabethgasthuis. Dit gasthuis moest in 1652 plaats maken voor de bouw van een nieuw stadhuis.
Qua vermelding in de archieven was het Sint Elisabethgasthuis het oudste gasthuis van de stad, gelegen achter het Oude Stadhuis. Op de afbeelding staat het achter het stadhuis. Het torentje is van de gasthuiskapel. De eerste vermelding van het gasthuis is van 1361. Het werd waarschijnlijk gesticht door een gilde of een broederschap, en was uitsluitend voor mannen bestemd. Direct bij de stichting van het gasthuis was al sprake van een Bayart of Bajert: een nachtasiel, zoals bijvoorbeeld de Nederlandse organisatie ‘hulp voor onbehuisden’ die later ook aanbood.
In 1492 fuseerde het Elisabethgasthuis met het Sint Pietersgasthuis aan de Nes, en nam de stad de gebouwen over, in verband met de plannen voor uitbreiding van het Oude Stadhuis. Pas later sloopte men het gasthuis, ten behoeve van de bouw van een nieuw stadhuis
De burgemeesters waanden zich de consuls van een nieuw Rom
Het nieuwe stadhuis werd in 1665 gebouwd, naar een ontwerp van architect Jacob van Campen. De technische uitvoering werd verzorgd door stadsbouwmeester Daniël Stalpaert. Van Campen kwam in 1654 in conflict met het stadsbestuur, waarna Stalpaert de volledige leiding kreeg.
Het bouwwerk wordt gezien als Nederlands belangrijkste historische en culturele monument van de 17e eeuw. Het is in de stijl van het Hollands classicisme gebouwd. Het werd geheel opgetrokken uit Bentheimer zandsteen en heeft met name in het interieur veel marmer. Van Campen liet zich inspireren door de Romeinse bestuurlijke paleizen; voor de burgemeesters van Amsterdam, die zich de consuls van een nieuw Rome waanden, werd als het ware een nieuw Capitool gebouwd. Boven de middenpartij rijst een hoge koepel op, van waaruit men de aankomst van de schepen op het IJ kon zien. De koepel werd bekroond door een windwijzer in de vorm van een koggeschip, het oude symbool van de stad Amsterdam.
Bij de plechtigheid van het leggen van de eerste steen op 28 oktober 1648, werd door de (klein)zonen en de neef van de vier toenmalige burgemeesters een zilveren troffel gebruikt. Deze wordt tentoongesteld in het Amsterdamse Rijksmuseum. Het is tot 1808 stadhuis gebleven, daarna werd het aan koning Lodewijk Napoleon aangeboden als paleis.
De traditie kwam met Duitse immigranten mee
Traditiegetrouw staat er ieder jaar een kerstboom voor het Paleis op de Dam. De traditie van het plaatsen van kerstbomen is bijna twee eeuwen geleden meegekomen met Duitse immigranten. Een Duitse bakker was de eerste die in 1844 voor zijn winkel aan de Dam een kerstboom plaatste.
Vanaf 1963 tot 2000 kreeg Amsterdam de boom die ze midden op de Dam plaatste als gift van de Noorse stad Trondheim. Op zich lekker makkelijk, maar die exemplaren werden begin jaren 90 steeds lelijker. Vanaf 2000 heeft de gemeente de Noren vriendelijk bedankt en koopt ze zelf haar boom. De kerstboom van de Dam komt in december uit de Duitse Ardennen naar de hoofdstad. Hij is meestal zo’n 20 meter hoog en weegt circa 500 kg. Tussen de keitjes op de Dam is speciaal een luikje gemaakt, waaronder een koker zit verstopt. In deze koker wordt ieder jaar de voet van de boom geschoven, zodat hij stevig staat.
De boom wordt tegenwoordig versierd met 40.000 LED-lampjes. En in januari wordt hij na het aftuigen naar Artis gebracht. De stam en dikke takken gaan dan naar de olifanten zodat die er mee kunnen spelen en sjouwen. De fijnere takken gaan naar de hoefdieren.
Met een schijngevel
De Gasthuissteeg was de straat van de boekverkopers, en er waren ook diverse hoedenverkopers actief. Ons huizencomplex op de hoek van de Nieuwezijds Voorburgwal/Paleisstraat kan op een lange geschiedenis bogen. De drie panden vormden daar in de middeleeuwen één geheel, waarvan Peter Brouwer in 1509 als eigenaar wordt genoemd. Het moet een laag houten gebouw zijn geweest, met een groot voorhuis, een binnenplaats en een kleiner achterhuis. Dat achterhuis werd in 1557 aan een kousenmaker verhuurd .
De burgervader Coert Gerritsz. Holbuyck (1530-1595) was sinds de zestiger jaren van de 16e eeuw in het bezit van het huis, dat van zijn vader Gheryt was gekomen. Diens weduwe had in haar codicil van 1601 bepaald dat de huizen en erven nimmer verkocht mochten worden voordat haar kleinkinderen getrouwd waren.
Toch werd het hoekhuis in 1611 verkocht aan een kramer, omdat het waarschijnlijk dringend herstel en onderhoud behoefde. Op een tekening uit omstreeks 1665 is heel duidelijk te zien dat de gevel van het huis nog van hout was. Het voorhuis van het hoekpand werd door de koper in 1616 van de hand gedaan. Dat was het begin van de verzelfstandiging van het achterhuis – Paleisstraat nr. 23 – en zo komt dit in 1625 voor op de plattegrond van Balthasar Florisz
Er werd een geneesmiddel tegen Tering verkocht
Het werd een stenen huisje, dat rond 1718 werd verhoogd met één verdieping. Op dat moment werd het hoekpand van een andere eigenaar ook verhoogd, maar dat werd 2 verdiepingen hoger. De eigenaar van nummer 23 bouwde een halve kap tegen het buurhuis aan en zo werd er weer veel ruimte gewonnen.
Ook werd de gevel even hoog als die van de buurhuizen opgetrokken, en om deze niet helemaal de indruk van een schijngevel te geven, werd daarachter een ondiep kamertje van anderhalve meter op de derde en ook op de vierde verdieping getimmerd. Op de begane grond werd dit huisje een winkeltje. In de tweede helft van de 19e eeuw woonden er volgens de archieven onder andere een ivoordraaier, een winkelier en een horlogemaker.
Zo verkocht A. van Tuyll er vanaf 1880 wel 20 jaar lang teercapsules. Deze werden door de Parijse apotheker Guyet gemaakt, met een laagje gelatine eromheen, zodat ze makkelijk in te nemen waren en niet vies smaakten. Zowel teercapsules als teerlikeur werden in die tijd zeer aangeprezen als geneesmiddel tegen tering, bronchitis en verkoudheid.
Toen Stadsherstel de panden kocht in 1973 (in één koop van verschillende eigenaren) rustte er al sinds 1970 een ‘aanschrijving’ van Bouw- en Woningtoezicht op het pand; er moesten dringend veiligheidsmaatregelen getroffen worden in verband met ernstige bouwvalligheid. Wegens het niet nakomen van deze verplichtingen waren er van gemeentewege werkzaamheden uitgevoerd, en kregen de oude eigenaren een rekening van bijna ƒ40.000 gepresenteerd.
Ten tijde van de verkoop liep hier nog een rechtszaak over bij de Arondissentsrechtbank. Stadsherstel verklaarde bij de koop, alle verplichtingen en dwangbevelen, voortkomend uit de aanschrijvingen, voor haar rekening te nemen.
Stadsherstel vond het belangrijk om deze hoek te redden door hem aan te kopen, omdat de viering van ‘Amsterdam 700’ aanstaande was. En ze vond dat het echt niet kon dat het 700-jarig bestaan gevierd zou worden, als er juist tegenover het Paleis op de Dam een zeer vervallen monument in een dubbele rij stutten zou staan.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Stadsarchief Amsterdam
Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed
Beeldbank Rijksmuseum
Delpher
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: Rappange
Restauratieaannemer: Woudenberg
Dit project is mede mogelijk gemaakt door:
Algemene Bank Nederland