Noorderstraat 17
Noorderstraat 17, AmsterdamMet haar 18 jaar was ze in 1965 misschien wel de jongste caféhoudster en zeker een opvallende: “Ze noemen me hier de jongen van de Noorderstraat”. Ze rookte shag, droeg een spijkerbroek en in haar nieuw geopende koffiehuisje moest je ook gekke dingen kunnen consumeren, “een bord havermout, bijvoorbeeld”. Gekke plannen bleken er ook te worden gesmeed: in dit keldertje ontstond volgens niemand minder dan Johannes van Dam het idee van een rookbom tijdens het huwelijk van prinses Beatrix en prins Claus.
In dit keldertje zou het idee van een rookbom zijn ontstaan
Het uitgewoonde, natte, vieze en beschimmelde souterrain van Noorderstraat 17 veranderde Saskia Snelders in 1965 in een koffiehuisje. Voor ƒ 500,- richtte ze het in met spullen die overal en nergens vandaan kwamen en die ze zelf opknapte. Ze had een duidelijk beeld voor ogen: “Het moet een gezellig café worden, een kroeg waar het zonder alcohol gezellig is. De sfeer moet zo worden dat er een vast publiek komt. Geen toevallige binnenkomers, maar een vaste kring. Mensen die ik sympathiek vind en die mij sympathiek vinden”.
Onder die vaste, sympathieke klanten was de jonge – latere culinair journalist – Johannes van Dam (1946-2013), die in 2008 met een opzienbarende uitspraak komt over hoe gezellig het er precies aan toe ging in het koffiekeldertje waar hij Olaf Stoop leerde kennen. Stoop was eigenaar van een stripwinkel en uitgeverij en daarnaast vooraanstaand lid van de Provobeweging. Deze beweging werd vooral groot door één specifieke gebeurtenis: het huwelijk van prinses Beatrix met prins Claus in 1966. Van Dam: “Laat ik volstaan met te melden dat daar (in het koffiekeldertje) de eerste plannen voor de rookbom bij Beatrix’ huwelijk gesmeed werden”.
Aan de wanden van het keldertje exposities van beginnende kunstenaars. Het ondernemende en het idealistische om beginnende kunstenaars een podium te geven heeft Saskia van geen vreemde. Ook de naam van haar koffiehuisje is naar familietraditie: ‘De Lijmkit’.
Het keldertje stond nog vol met bussen verf
Al jaren eerder, op 2 januari 1952, opende Saskia’s vader Cor Snelders op dezelfde plek namelijk een gelijknamig koffiehuis. Daar ging het één en ander aan vooraf.
Cor is geen onverdienstelijk zanger, maar vanzelf gaat het allemaal niet: “Zijn carrière is hij begonnen op de Amsterdamse keien, in de crisistijd voor de oorlog”, waarbij zijn schuchterheid hem parten speelt. Jarenlang zwerft hij van huurkamer naar goedkoop hotelletje, waar hij slaapt en wat hij eet maakt hem niet veel uit en is vooral al naar gelang de hoogte van de fooi die hij ontvangt, “als liedjeszanger op straat, op wankele toneeltjes van achteraf theaters en later zelfs voor de radio-microfoon”, dit laatste met het trio De Schavuiten. Dat zingen op straat is al een avontuur op zich, te oordelen aan de politierapporten in de jaren ’40-’45 waaruit blijkt dat hij om die reden meerdere malen naar het bureau wordt gebracht. In 1943 wordt hij tewerkgesteld in Duitsland.
Na de oorlog trekt Cor een aantal jaar door Europa, met een gitaar op de rug. Saskia, in 1964: “Hij zong om te eten en betaalde met een lied”. Na een jaar of vijftien zingen vindt Cor het welletjes: “Ik dacht, wat moet ik dan gaan doen? Een koffiehuis, dat leek me leuk. Ik zocht en toen kon ik een keldertje overnemen (een paar huizen verderop van nummer 23 waar hij zelf op 3-hoog woonde) dat een schilderswerkplaats was geweest, het stond er nog vol met bussen verf”.
De koffie stond klaar, maar niemand kwam
Eerst moest de verf op: “hier een keukentje, daar een kamertje, en op een goede dag zelfs een hele fabriek van binnen en van buiten”. Uiteindelijk werd dan het keldertje opgeknapt en het koffiehuis geopend. Van duizend op het allerlaatst geleende guldens kocht hij banken en tafels op een veiling.
Desondanks bleef het een enigszins rommelige schildersbergplaats, maar: waar je voor weinig geld behoorlijk kon eten. “Als u de ruimte ziet en het plafond, zoudt u de handen ineen slaan van verbazing”, lezen wij in de krant. ’s Avonds kwamen klant-vrienden er musiceren, zingen, voordragen, lezingen houden.
Het liep geen storm, die eerste tijd. Stond de koffie klaar, kwam er niemand. Cor ging op de fiets de bedrijven en kantoren in de omgeving af: op de bakfiets met onder een afdakje een gasstel, spoelbak, koffiemachine en blikken met koek. Wat wij tegenwoordig hip noemen, zo’n mobiele koffiebar, had Cor al uitgevonden in de jaren vijftig van de vorige eeuw.
Na die moeizame start, waarin zijn klantenkring bestond uit vrienden en kennissen van zijn zangersbestaan, werd de ‘Kit’ op onverklaarbare wijze na enige tijd plotseling bekend. Uit alle hoeken van de stad stroomde het publiek toe. De bezoekers noemden zich ‘Lijmkitters’. Niet in de laatste plaats door de gastheer “aan wie de ongedwongen hartelijkheid en huiselijkheid zeker te danken is”.
Er was veel vraag naar Surinaamse modellen
In zijn jonge jaren stond Cor Snelders model voor studenten van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten bij hoogleraar Jan Bronner (1881-1972), die met zijn levenswerk het Hildebrandmonument uit 1948 – waarvoor hij 34 jaar eerder een prijsvraag gewonnen had! – zijn stempel gedrukt heeft op de Nederlandse 20e-eeuwse beeldhouwkunst.
Bronner doceerde 33 jaar aan de Rijksacademie, van 1914 tot en met 1947 toen Piet Esser hem opvolgde, en leidde in die periode ongeveer 150 beeldhouwers op. Voor het model staan was veel vraag naar Surinamers. Dit is noemenswaardig omdat maar weinig bekend is van de wandelgangen van de eerste Surinamers die zich in ons land vestigden. Velen kwamen hier met het idee als arbeider aan het werk te kunnen, maar in de crisisjaren voor de oorlog waren er nauwelijks vaste baantjes. Wat overbleef waren losse betrekkingen in de haven of in de horeca. En dus poseerwerk. Op de Rijksacademie werd voor die tijd goed betaald: ƒ 4,- per dag waarbij in de ochtend van 9 tot 12 uur werd gewerkt en in de middag van twee tot vier. Zeker in de winter een aanlokkelijk vooruitzicht: de kachel brandde altijd behaaglijk.
Vaak combineerden de modellen meerdere baantjes
Onder de Surinaamse modellen onder meer Cornelis Kogeldans, in 1930 vanuit Paramaribo aangekomen, die zijn verloofde vertelde daar ‘een lekker centje’ mee te verdienen. Jimmy van der Lak (1903-1990), alias Jimmy Lucky of Lacky, kwam hier in 1925. Van hem werd lang gedacht dat hij model had gestaan voor een bekend schilderij van kunstschilderes Nola Hatterman (1899-1984).
Vaak combineerden de modellen meerdere baantjes. Zo werkte bokskampioen Willem Alfred, alias Al Cramp (geboren 1926), als portier bij Casablanca aan de Zeedijk, waar Carmen van Vliet danste. Zij was in de jaren vijftig een van de weinige vrouwelijke modellen die poseerden in de beeldhouwklas. Prins Kaya (geboren als Johan Jozef Vroom in 1906 en in 1928 in Nederland aangekomen) poseerde in 1939, 1941 en ’43 bij de Rijksacademie. In deze slechte tijden nam de ‘prins’ rijst in een pannetje mee om te delen met de studenten. Hij was een van vele Surinamers die bij Hatterman in de Falckstraat huurden.
Snelders poseerde in de tijd van Bronner, dus vóór mei 1947. In het boek ‘De kunst van het overleven’ uit 2004 valt te lezen dat Snelders tot op hoge leeftijd met zijn lenige lichaam de houdingen van weleer nog kon voordoen die de spieren zo voordelig mogelijk lieten uitkomen, zodat de studenten zo’n lichaam konden ‘lezen’.
Wie weet zijn Snelders of zijn Surinaamse mede-modellen wel vereeuwigd door beeldhouwer Sjuwke Brinkgreve-Kunst, die in de Tweede Wereldoorlog studeerde aan de Rijksacademie voor zij in 1944 trouwde met onze geestelijk vader Geurt Brinkgreve.
Tot 26 juli is de vijfde editie van onze Surinaamse Maanden: twee maanden lang organiseren we verschillende benefietactiviteiten voor het Surinaamse erfgoed. In ons Stadsherstelwinkeltje kunt u tijdens de Surinaamse maanden o.a. boeken over Suriname, kunstwerkjes van Surinaamse kunstenaars en t-shirts voor het Nola Hatterman Instituut kopen.
(Reguliersgracht 67, dinsdag t/m vrijdag van 13-16:30 uur)
Van vader naar dochter
Terug naar de Noorderstraat waar ‘De Lijmkit’ anderhalf jaar na opening uit zijn voegen groeit. Snelders verhuist naar de Tweede Weteringdwarsstraat 73 waar het eethuisje wordt voortgezet onder de naam ‘De Groene Kalebas.’ De Lijmkit blijft bestaan: als de Groene Kalebas zo populair wordt dat het ook toeristen en ‘schooljuffen van het platteland’ begint aan te trekken eerst nog als toevluchtsoord voor de vaste klanten. En in 1957 als kunstkelder waar antiek, curiositeiten en grammofoonplaten worden aangeboden.
Vervolgens is het onderhuis in gebruik als galerie en weer als werkplaats tot dochter Saskia het huurt en opnieuw omtovert tot koffiehuis. De naam heeft echter nooit op de gevel van het pand geprijkt, verder dan koffiekelder De Li kwam het niet. Later veranderde de naam naar ‘de Schaftkelder’: “Ik maakte Hollandse maaltijden, twee soorten per dag. Niets ingewikkelds, wel vers en gezond”.
In 1967 koopt Snelders het hele pand op een veiling, voor ƒ 8600,-, dat is ƒ 50,- minder dan waarvoor het huis een kleine eeuw eerder in 1878 geveild werd. In 1937 stond het huis met vrij bovenhuis eveneens te koop. In deze crisistijd zou het ƒ 5200,- moeten opbrengen. In de advertentie werd vermeld dat de verwachte huuropbrengst circa ƒ 800,- per jaar was en de lasten ongeveer ƒ 100,- jaarlijks bedroegen. In 1967 zijn de vaste lasten om precies te zijn ƒ 218,95 per jaar, aan huren brengt het pand jaarlijks inmiddels flink veel meer op, namelijk ƒ 2916,-.
Mevrouw Saskia Snelders, zelf enkele deuren verderop geboren, woont graag hier in de Noorderstraat. Ze was nog maar 17 toen ze de kelder van nummer 17 ging huren; in 1967 kocht ze het pand. In 1996 kwam daar het buurpand op nummer 15 bij.
De twee panden liggen vlakbij metrohalte Vijzelgracht en het is door de aanleg van de Noord/Zuidlijn dat Stadsherstel in contact kwam met de eigenaresse. In verband met de boringen en daarbij optredende risico’s moesten haar panden opnieuw gefundeerd worden. Inmiddels was de 17-jarige van toen op respectabele leeftijd en zij zag op tegen de werkzaamheden. Daarbij zou haar man de panden verbouwen, maar hij was ziek geworden en overleden.
Door de panden aan Stadsherstel te verkopen kon mevrouw Snelders als huurder tegen een lage huur blijven wonen op nummer 17, terwijl ze zich over het funderingsherstel en onderhoudskosten geen zorgen hoefde te maken. Met het geld van de verkoop werd bovendien ook de toekomstige zorg voor haar drie dochters gewaarborgd. Uiteindelijk gaf een andere – gezien haar ideologische achtergrond misschien niet eens zo heel verrassende – reden de doorslag: mevrouw Snelders kreeg alsmaar bezoek en telefoontjes van projectontwikkelaars die stonden te trappelen om haar panden over te nemen en daar enorme bedragen voor neer wilden tellen. Maar mevrouw Snelders gaat het niet om het geld, ze wil dat hier gewone mensen blijven wonen.
De panden zijn in afwachting van restauratie.
Om verschillende redenen worden panden (deels) aan ons geschonken of nagelaten. De eigenaar wil er blijven na restauratie of het goed achterlaten als hij/zij er niet meer is. Of zoals bij Saskia Snelders: niks hoogste bod, zij wil dat hier gewone mensen blijven wonen. Veel is mogelijk en we bekijken graag met u hoe wij uw wens uit kunnen laten komen.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Amsterdam Monumentenstad
De kunst van het overleven – Cornelis Kogeldans en Carmen van Vliet, Surinaamse modellen aan de Rijksacademie. Cultuur en migratie in Nederland, Wim Willems, 2004
Delpher
Lambiek.net
Parool
Stadsarchief Amsterdam
Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad