Koestraat 20-22
Koestraat 20, AmsterdamOm de hoek van de Nieuwmarkt is de Koestraat. Van sjiek straatje gleed het af naar een straatje voor ‘wanboffers’. Veel huizen waren niet opgewassen tegen de verpaupering, dit gold ook voor de achterhuisjes die bereikbaar waren via de Oude Hoefijzergang. Gelukkig kon het rijksmonument op nummer 20, het kleinste klokgeveltje van Amsterdam, worden gespaard.
Een gang met toegang tot achterhuisjes
Koestraat 20-22 is een klein 17e-eeuws woonhuisje met – zo wordt gezegd – misschien wel het kleinste klokgeveltje van Amsterdam. Het pandje, een rijksmonument, is nog geen 3.80 meter breed en net 11 meter diep. De sierlijke klokgevel in Lodewijk XV-stijl, met slechts één verdieping boven de bel-étage, is 18e-eeuws: toen is een groot deel van de bebouwing in de straat vernieuwd. Ook het naastgelegen nummer 18 werd toen vernieuwd en is later nog weer met een verdieping verhoogd.
Wat begon als een levendig 16e-eeuws straatje met een mix van bewoners, steeg rond 1600 eerst sterk in aanzien om vervolgens geleidelijk af te glijden. In de 19e eeuw was het er overbevolkt met woonkelders en achterhuisjes. Ook bij ons huis was dit het geval: wat nu Koestraat 20-22 is, was oorspronkelijk nummer 20 – met een woonkelder – en tussen dit pand en nummer 30 bevond zich de nu afgesloten Oude Hoefijzer(s)gang met erachter de inmiddels afgebroken inpandige krotten met nummers 22, 24, 26 en 28. Hier heerste grote ellende; hetzelfde gold voor de slopjes van de Nieuwe Hoefijzergang (tussen 36 en 44). Een echt straatje voor ‘wanboffers’. Toch zaten er ook nog enkele ‘zeer fatsoenlijke’ kleine neringdoenden, zoals in ons pand verfkwastenverkoper S. de Vries rond 1898.
Een staking met ontslag en 1 cent loonsverhoging tot gevolg
De achterhuisjes met nummer 22 en 24 waren achter ons pand op nummer 20 gelegen; achter nummer 30 lagen de huisjes met nummer 26 en 28. Aan het begin van de 20e eeuw was op nummer 22 en 24 kleine industriële bedrijvigheid gevestigd. Zo waren er onder meer een ‘wasscherij’ en een ‘werkplaats voor de bereiding van bedveeren’ gevestigd. In 1906 gaan enkele arbeiders van Metaalbewerkers Gebr. Wielinga – hier twee jaar eerder gevestigd – in staking. Het resultaat: 1 cent loonsverhoging. In 1917, zo lezen we in een ander krantenberichtje, worden uit de waschinrichting alle drijfriemen gestolen, zodat het werk stil kwam te liggen. Verder worden op nummer 24 manufacturen vervaardigd en is het pandje als pakhuis gebruikt.
Daarnaast worden ook kamers en kelders verhuurd. Het zal veel aanpassingsvermogen gekost hebben om op zo’n kleine oppervlakte woon- en bedrijfsruimte – vaak gepaard gaand met veel geluidsoverlast – te combineren maar veel keuze zullen de bewoners niet gehad hebben.
In 1917 worden Koestraat 20-22-24 samen in veiling gebracht, in 1921 worden de twee achterhuisjes, groot 38 ca, apart geveild en voor ƒ 3300,- verworven door F.J.J. Thuys. In 1938 bieden de eigenaren van nummer 22 en 24 de twee huisjes aan de gemeente aan voor ƒ 750,-. Op de woningkaart over de periode tot 1953 staat dat ergens in die periode de huisjes gesloopt zijn.
In 1966 was er een woningbrand
Op nummer 20 had J.H.W. Maus in de jaren dertig van de vorige eeuw, net als op nummer 18 een opslagplaats van brandstoffen. Hij runde zijn anthraciethandel vanuit Bethaniënstraat 37 aan de achterzijde. De opslag zal in het onderhuis (het huidige nummer 20) zijn geweest, dat zowel op de woningkaart van 1924-1953 als op die van 1954-1989 als bergplaats vermeld staat. In februari 1924 wordt Johanna de Vries gewaarschuwd haar marktplaats op de Westermarkt beter te bezetten en haar schuld te betalen; de maand erna wordt haar vergunning ingetrokken.
In 1947 gaan Hermanus Berkhout (geboren 1927), vanuit zijn ouderlijk huis Koestraat 20-huis en Geertruida Carolina Mintjes (geboren 1929) in ondertrouw; hun tijdelijk adres is in Soerabaja.
Hermanus is een zoon van Hendrik Berkhout (geboren 1895) en Heintje Berkhout-Fonk, die in 1953 hun 35-jarig huwelijk vieren. Bij hun huwelijk was Heintje pas 19 jaar oud en een maand voor het huwelijk werd een kindje geboren.
In december 1966 brandde de 2e verdieping van Koestraat 20 vrijwel geheel uit door een oververhitte oliekachel. Maar met de pyromaan die eerder dat jaar in de Bethaniënbuurt actief was – ook ons pand aan de Kloveniersburgwal 38 was doelwit – nog vers in het geheugen, veroorzaakten de gillende brandweersirenes de nodige consternatie in de buurt. De 71-jarige bewoner – de heer Berkhout – kon het pand tijdig verlaten.
‘Onbewoonbaar verklaard en onverklaarbaar bewoond’
Begin 20e eeuw werden de woonkelders onbewoonbaar verklaard, en vervielen diverse huizen tot onderstukken, uitgewoond door bedrijfjes. Ook de Tweede Wereldoorlog liet grote sporen na. Niet alleen zouden maar liefst bijna 80 Joodse bewoners van de kleine Koestraat niet terugkeren, ook het verval en de sloop van huizen zette verder door.
Rond 1960 leek het dieptepunt bereikt: huizen waren onbewoonbaar verklaard en andere onverklaarbaar bewoond. Een voddenhandel had enkele kelders en onderstukken in gebruik en nam voor het gemak ook de openbare weg geheel in beslag, zodat zelfs er zelfs voor voetgangers geen doorkomen aan was. Monumentenzorger ir. Ruud Meischke schreef: “Het is thans de meest vieze straat van de oude stad geworden”. En een kleine dertig jaar later in 1989 voegde onze geestelijk vader Geurt Brinkgreve daar nog aan toe dat in de straat prostituee ‘Vieze Betje’ woonde en “een bejaarde ‘ome’, die herhaaldelijk zo beschonken was dat hij het sleutelgat niet meer kon vinden en op de stoep bleef slapen”.
Mede dankzij Brinkgreve vonden vele kunstenaars hier een onderkomen, waaronder op nummer 7-huis de ons welbekende beeldhouwer/restaurator Hans ’t Mannetje. In het keldertje van ’t Mannetje werd in 1968 Woningburo De Kraker (‘Doet het steeds vaker’) opgericht.
Het kleine pand met de fraaie klokgevel en de houten omlijsting van de onderpui was er slecht aan toe in de jaren negentig. De zijgevel was voor een groot deel ingepakt; de kap en de voorgevel verkeerden in een zeer slechte staat van onderhoud.
Het rijksmonument werd in samenwerking met de Algemene Woningbouwvereniging gerestaureerd als onderdeel van Cluster Haast, dat 30 panden in de Nieuwmarkt- en Bethaniënbuurt omvatte. De haast verwees naar het feit dat een groot deel van de betreffende panden onteigend was nadat de particuliere eigenaren in gebreke waren gebleven bij het nakomen van hun onderhoudsverplichtingen. De gemeente moet in dergelijke gevallen binnen 3 jaar beginnen met renovatie, anders kunnen de voormalige eigenaren hun pand terugvorderen. Ook was haast geboden omdat het toenmalige ministerie van VROM de subsidies voor sociale woningverbetering snel aan het afbouwen was.
De restauratie verliep geheel volgens planning. Het pand kreeg een nieuwe fundering; de zijgevel werd vervangen, de balken en kappen ondergingen een grondige opknapbeurt, er zijn zwevende dekvloeren toegepast op houten vloeren en de kozijnen zijn van grenenhout.
Het souterrain werd geschikt gemaakt als bedrijfsruimte. De uitgeplaatste bewoner van de bovenliggende woning keerde na de restauratie terug in de driekamerwoning, verdeeld over twee verdiepingen en een vliering.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Amstelodamum, Jaarboek 1961, jaargang 053; Enige merkwaardige gebouwen in de Koestraat, ir. R. Meischke
Delpher
Het Bethaniënblok in Amsterdam Onder de sluier van het verleden vandaan
Ons Amsterdam
Stadsarchief Amsterdam
Voor altijd op de vlucht, een Amsterdams familieverhaal, Angelo Schenkers, 2021
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: Vincent Smulders bna
Restauratieaannemer: Schakel & Schrale B.V.