Tweede Leliedwarsstraat 25
Tweede Leliedwarsstraat 25, AmsterdamDit achterhuis van Bloemgracht 76 heeft steeds dezelfde eigenaar gekend. De woningen werden verhuurd. De kinderen van een van de bewoonsters gaven blijk van wel heel innige familiebanden. Toen wij de beide huizen kochten was er veel eer aan te behalen: hoewel aantrekkelijk gelegen in de Jordaan, ontsierden ze met hun bouwvallige uiterlijk de gevelwand. Nu staat deze hoek er weer prachtig bij.
Dit hoekerf werd rond 1630 bebouwd
Voor hier bebouwing kwam, was een stuk land ongeveer vanaf de huidige Lijnbaansgracht tot halverwege waar nu de Tweede en Eerste Leliedwarsstraat lopen in eigendom van Hendrick Druyff en Jan Gerritsz. Hooft. De eerste was oud-schepen van Alkmaar, de tweede voornaam koopman en in 1629 directeur van de Levantse handel.
In 1614 komt ’laecken ende bombasinreyder’ Jan Ex in bezit van vier naast elkaar liggende erven, getekend 47, 48, 49 en 50. Deze zijn gelegen tussen de oosthoek van de Lelycruysstraet – de huidige Tweede Leliedwarsstraat – en de zuidzijde van het Lybaenspadt (Nieuwe Leliestraat). Deze laatste grensde aan het erf van het huidige nummer 75, wat een jaar later ook eigendom van Ex zou worden.
Na zijn overlijden werden de vier erven in 1618 aan de curator overgedragen die ze bij executie verkocht. Op de kaart van Balthasar Florisz van 1625 zien we dat vrijwel alle erven tussen de Prinsengracht en de 2e Leliedwarsstraat bebouwd zijn, echter niet het hoekerf waarop later dit huis en Bloemgracht 76 worden gebouwd. In 1631 is de hoek bebouwd en zal waarschijnlijk ook dit huis, als achterhuis van het grachtenpand gebouwd zijn.
In het bovenhuis worden wol en linnen genaaid
In 1741 komt dit huis voor het eerst voor in een overdrachtsakte als het samen met het hoekpand wordt verkocht. Jan van Oort betaalt voor beide huizen onder één dak ƒ 3000,-. Volgens de archieven hebben de beide huizen steeds één eigenaar gekend: Jan Martel koopt ze in 1759 van de erfgenamen van Van Oort voor ƒ 7350,-. Slechts vier jaar later is Jan overleden en koopt zijn broer, kousenwinkelier Joseph, voor de helft erfgenaam, het andere halve part voor ƒ 4775,- van de andere erfgenamen, de vier kinderen van Jans en Josephs overleden zus Madeleine.
In 1782 koopt Josephs weduwe Geertrudis Wessels voor ƒ 4000,- haar stiefdochters Maria en Barbara uit, die elk 1/5 aanbedeeld hadden gekregen.
Was de eerste eigenaar van het perceel een bombazijnwerker, ook later spelen stoffen hier een hoofdrol: tussen 1877 en 1878 woont er een kleermaker en eind 19e eeuw wordt op dit adres in het bovenhuis wol en linnen genaaid. In het huis vinden we tussen 1896 en 1898 advertenties van een meubelmakerij en stoffeerderij.
De zoon trouwt met de dochter van zijn zwager die tevens zijn achternichtje is
Tussen juli 1872 en april 1876 woonde hier de weduwe Geesje Boerwinkel (1819-1883). Uit het patiëntenregister van het Binnengasthuis blijkt dat Geesje daar rond de jaarwisseling 1870-1871 twee maanden verbleef. Net voor haar opname was haar echtgenoot sinds 1854, (turf)schipper Albert Pruijs (1803-1870), overleden. Samen hadden zij drie kinderen: Maria (geboren 1855), Hendrika (geboren 1857) en Albert (geboren 1859). Hoewel de kinderen dan nog tieners zijn, wonen zij niet met haar op dit adres.
Geesje woont na haar vertrek vanaf de Tweede Leliedwarsstraat op nog eens acht adressen tot haar overlijden in 1883, variërend van een maand tot twee jaar. Allemaal in de Jordaan, met de Karthuizerstraat als noordelijke grens en de Bloemdwarsstraten in het zuiden. Van tijd tot tijd wonen haar dochters bij haar. Het is heel goed mogelijk dat de familie elkaars kinderen opving in lastige tijden want zoals haar kinderen niet steeds bij Geesje ingeschreven staan, zo woont op dit en het volgende adres schippersknecht Johannes Wanders (geboren in 1845) bij haar in, de zoon van haar schoonzus. Op een ander adres is dit een neefje van de zijde Boerwinkel.
Ook de partners zoekt men in de eigen kringen. Zo zal dochter Hendrika in 1886 trouwen met de broer van dit neefje (dus haar volle neef). En zoon Albert trouwt in 1893 op zijn 34e met een dan 21-jarig achternichtje van de zijde Pruis. Zij is bovendien de dochter uit het eerste huwelijk van zijn zwager, die zeven jaar eerder als weduwnaar met Alberts zus Maria is getrouwd. Snapt u het nog?
Dit woonhuis met een gevel onder rechte lijst uit ongeveer 1800 konden wij in 1966 op een veiling kopen. Dit oorspronkelijke achterhuis van Bloemgracht 76 was toen al in gebruik bij het hoekpand en bijzonder bouwvallig. De beide panden, charmant gelegen op een voor het stadsbeeld belangrijke hoek, werden in 1978 gerestaureerd.
Er werden drie 3-kamerwoningen met een bijbehorende boetiek op straatniveau en een 2-kamerwoning gerealiseerd, elk met een eigen huisnummer: Bloemgracht 76 is nu de begane grond van het hoekpand. Tweede Leliedwarsstraat 29 en 31 zijn respectievelijk de 1e en 2e verdieping. Wat voorheen Tweede Leliedwarsstraat 25 was is nu de 2e verdieping in de straat en nummer 27 is hiervan de benedenverdieping.
Op basis van de gemeentelijke Open Gaten Regeling werden door de Dienst Herhuisvesting woningzoekenden uit de Jordaan gezocht.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Delpher
Het ontstaan van de Amsterdamse Jordaan, J.Z. Kannegieter
Open archieven
Stadsarchief Amsterdam
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect Bouwbureau Stadsherstel
Restauratieaannemer G. J. Dijst & Zn