Nieuwe Looiersstraat 25-27
Nieuwe Looiersstraat 25-27, AmsterdamIn het Noordsche Bosch verrezen in 1670 op een ‘bos’ van Scandinavische heipalen zogenaamde wevershuizen waar wevers met hun familie konden wonen en werken. De weefgetouwen stonden op de 1e etage waar de lichtinval het best was; de spinsters woonden in de kelder. Deze wevershuizen werden gebouwd naar een ontwerp dat Vingboons maakte in opdracht van drie liefdadigheidsinstellingen; eigenaar van dit pand was het Burgerweeshuis. Het complex wordt gezien als de eerste blok-woningbouw.
Minder overlast van ‘groote stanck ofte andere swaricheyt’
De Nieuwe Looiersstraat is aangelegd in de tweede helft van de 17e eeuw tijdens de Derde Uitleg. De looierijen die zich voorheen vooral rondom de huidige ‘negen straatjes’ bevonden, zochten nieuwe gronden omdat er steeds minder tolerantie was voor de ‘groote stanck ofte andere swaricheyt’ die hun werk met zich meebracht. De looiers traden op als collectief voor hun gezamenlijke belangen en met hulp van de burgemeesters werd deze nieuwe plek gevonden: aan de stadsrand waar ze zo min mogelijk overlast veroorzaakten en de gevolgen voor de waterkwaliteit binnen de perken bleef. De grond was in eigendom van de stad en de thesaurieren kregen opdracht om die onderhands te verkopen aan de ‘gemene loiers ofte huyvetters deser stede’, die de grond onderling verdeelden in dertig percelen van verschillende grootte.
Naast de looiers was er nog een doelgroep die speciale aandacht kreeg van het stadsbestuur. In de concurrentiestrijd om de – tanende – lakenindustrie werkten onder meer Rotterdam en Leiden aan projecten om lakenwevers te lokken met passende huisvesting en ook in Amsterdam was al in 1661 sprake van een plan ter ‘beneficiering ende voortplanting van de draperije’.
Het ging hierbij verder dan het beschikbaar stellen van grond onder de marktprijs, zoals dat bij onder andere de looiers gebeurde: in 1670 bood het stadsbestuur drie liefdadigheidsinstellingen gratis grond aan.
Licht en ruimte voor de lakenwevers
De regenten van deze drie instellingen, het Burgerweeshuis, het Leprozenhuis en de Gasthuizen, zouden hier in het Noordsche Bosch huizen laten bouwen ten behoeve van de weverij en wolkammerij. De stad zou heipalen tegen inkoopprijs leveren aan de gasthuizen en de instellingen zouden de bouwkosten betalen uit de verkoop van grond uit hun bezit.
Het ontwerp was van de hand van Philips Vingboons (1607-1678), vooral bekend geworden als ‘uitvinder van de halsgevel’. Zijn plan omvatte 14 bouwblokken met in totaal 400 wevershuizen in een sobere Hollands Classicistische stijl.
De huizen mochten alleen aan wevers, wolkammers of spinners worden verhuurd, die ofwel van buiten de stad kwamen, of een nieuw bedrijf wilden beginnen. De huur zou worden bepaald door de opbrengst van de grond, vermeerderd met een kwart voor het onderhoud van de huisjes. De huizen kregen een aparte nummering met letters ervoor die de eigenaar aangaven (WH = Weeshuis; L = Leprozenhuis; GH = Gasthuis).
Bij de uitvoering van hun werk hadden de wevers veel licht nodig, dus de vensters van de huizen waren groot. De voorhuizen moesten ook nog eens groot genoeg zijn om weefgetouwen, toch al gauw 2 x 2 meter groot, kwijt te kunnen en daarnaast moest nog ruimte zijn voor het opslaan en sorteren van de wol. Het weefgetouw stond op de 1e verdieping, de woonkelders waren het domein van spinsters.
Een woonwerkblok als samenhangend stedelijk systeem
Na de voortvarende start strooide het ‘Rampjaar’ 1672 waarschijnlijk roet in het eten van dit grootschalige project. Van de geplande 400 wevershuizen werden in 1670-71 de eerste 211 gebouwd. Daarna werd Vingboons naar huis gestuurd uit kostenbesparing en werden de plattegronden versmald. In totaal zijn er uiteindelijk vijf van de oorspronkelijk geplande 14 bouwblokken neergezet.
Huurders vinden viel ook niet mee. Kennelijk was de specifieke doelgroep daarvoor te klein. Uiteindelijk werden ook andere ambachten toegelaten en werden meerdere woningen opgesplitst in een- en tweekamerwoningen. Ook werd een aantal huizen na enkele jaren alweer verkocht. Andere panden werden begin 18e eeuw verbouwd tot werkmanshuizen met bovenwoning. Op de kadastrale kaart van 1830 staan nog 81 panden in de oorspronkelijke vorm.
Architectuurhistorisch en stedenbouwkundig zijn de wevershuizen – als oudste voorbeeld van blok-woningbouw – ook bijzonder. In het ontwerp vallen de uniformiteit en grootschaligheid op, net als de zakelijke uitstraling die verschilt van de Hollandse ‘huisjescultuur’ zoals we die tot dan toe kenden. De huizen die wonen en werken combineerden werden beschouwd als onderdeel van een samenhangend stedelijk systeem, nog eens verduidelijkt door winkels op de hoeken van de blokken, herkenbaar aan de houten onderpui die de hoek omloopt.
Driekwart eeuw boekbinderij
Dit wevershuis stond bekend als nummer 48 en is een van de 73 huizen die in bezit was van het Burgerweeshuis. Vanaf 1671 werd het verhuurd.
In 1720 verkopen de regenten van het weeshuis het pand voor ƒ 3400,- aan Ary Bosman met als voorwaarde om “alles zo van vooren als van agteren moeten laten als ’t jegenwoordig is”. In 1739 verkoopt Bosman aan Staats van Giels voor ƒ 7500,- contant, waarna de twee huizen onder één dak vererven.
In de daaropvolgende jaren komen we onder meer de volgende namen tegen: Jac. Geerling, schipper op Leiden die voor ƒ 150 huurder is; H.B.L. Deutz, ambtenaar, goudsmid Compaan, koopman G. Chr. Abel en zeilmaker G. de Haan. Waarschijnlijk is dit een zoon van boekbinder J.J. de Haan die we hier vanaf 1864 vinden. Nog in 1940 wordt gememoreerd aan een werknemer die zijn 50-jarig jubileum bij de boekbinderij op dit adres viert. De weduwe van Jan Johannes’ zoon bestiert de zaak dan.
Na de Tweede Wereldoorlog komt in de voormalige Duitstalige school op nummer 9 een openbare montessorischool voor ULO. In een advertentie uit 1954 lezen we dat de school een repetitielokaal heeft in ons pand op nummer 27, waar kinderkoor ‘De Vrolijke Jeugd’ samenkomt.
Op woningkaarten zien we de opmerking uit 1980 dat nummers 25-27 ‘buiten gebruik als woning’ zijn, maar als het pand in 1978 verkocht wordt is al sprake van twee dichtgespijkerde panden. Het is dan juist aangewezen als rijksmonument. De koper gaat in beroep tegen dit besluit, gelukkig zonder succes, anders had dit wevershuis hier vast en zeker niet meer gestaan.
Ook de andere overgebleven wevershuizen zijn nu rijksmonument. Net als de andere in deze buurt, heeft ook nummer 25-27 een brede voorgevel met stoep maar dit pand is in verhouding ondiep van structuur. Het is een dwarshuis gebouwd aan de oorspronkelijke rooilijn van 1670 met een lijstgevel en een dwarsdak met dakkapel.
Toen wij het kochten in 1983 bevond het krakerspand zich in uiterst slechte staat. Begin 1996 werd met de restauratie gestart. De voorgevel is in nauw overleg met Bureau Monumentenzorg en met veel moeite overeind gehouden en met veel zorg hersteld. De verzakkingen en de uitsteeksels in dit gevelvlak kunnen blijven getuigen van een veelbewogen leven.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Amsterdam Monumentenstad
De geboorte van het Hollandse bouwblok, Weversblokken in de Gouden Eeuw, Eireen Schreurs
De grote uitleg van Amsterdam: stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw [Universiteit van Amsterdam], Abrahamse, J. E. (2010)
Delpher
Stadsarchief Amsterdam
Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: Boschma & Kwakman
Restauratieaannemer: Schakel & Schrale te Amsterdam