Egelantiersgracht 5
Egelantiersgracht 5, AmsterdamHet erf waarop Egelantiersgracht 5 gebouwd wordt is oorspronkelijk onderdeel van een groter erf dat grenst aan de Prinsengracht. Hier is de entree van het hoofdhuis dat in 1616 wordt gebouwd en tot aan de Egelantiersgracht doorloopt. Het zal circa zeventig jaar duren voor er aan de achterzijde twee achterhuizen onder één dak worden gebouwd.
Een beeldsnijder wordt eigenaar
Het erf waarop Egelantiersgracht 5 gebouwd is wisselt de eerste tijd snel van eigenaar. Het is Jacob de Graeff, oud-burgemeester van Amsterdam, die het in 1616 aan metselaar Hendrick Gerritsz verkoopt. Het loopt van de voorzijde aan de Prinsengracht tot aan de Egelantiersgracht achter en is 2716,25 voet2 groot. Gerritsz verkoopt een deel van het erf, ter grootte van 1980 voet2 en 75 duim2 door aan timmerman Tielman Dircxz, die er een huis neerzet, aan de Prinsengrachtzijde. In 1617 verkoopt hij huis en erf aan brandewijnbrander Jan Martsz. Het perceel is dan nog verder verkleind: was het bij de vorige verkoop nog 30 voet aan voor- en achterzijde, nu is het een taps toelopend terrein van 15 bij 30 voet.
Martsz, die rond 1627 failliet ging, verkoopt het perceel weer in 1630 en Elbert Jansz Witbroeck, beeldsnijder, wordt eigenaar. In 1623 is Jan, de zoon van Elbert en zijn vrouw Marija, gedoopt. Een jaar na de koop, in 1631 wordt dochter Stijntje gedoopt. In 1656 is Elbert, van wie de kunstkenner Abraham Bredius (1855-1946) later zou noteren dat hij een mooie handtekening heeft, inmiddels overleden en worden huis en erf opnieuw verkocht. Ook een huis aan de Sint Nicolaasstraat behoort tot zijn nalatenschap en wordt dat jaar door zijn nabestaanden verkocht.
Voor 1687 worden hier twee huizen onder één dak gebouwd
Bij deze laatste twee verkopen wordt vermeld dat het perceel aan de achterzijde grenst aan de Egelantiersgracht en Pieter Renssen, schipper, met een gemeenschappelijke muur. Mogelijk ligt deze schipper aangemeerd ter hoogte van het perceel.
Eigenaar van het erf met huis aan de Prinsengracht wordt wijnkoper Abraham van der Heijde, die er ƒ 8000,- voor betaalt. In 1687 verkopen zijn erfgenamen het aan het echtpaar Dirck Viervant en Neeltje Pluymer voor dezelfde prijs. Op dat moment hangt aan de Prinsengracht tegenover de Leliesluis ‘d’Aghtkante Wiegh’ uit, het huidige Prinsengracht 118. Maar er is inmiddels meer veranderd, want er is nu ook sprake van twee achterhuizen met erven aan de Egelantiersgracht, tezamen onder één dak.
Viervant, zo blijkt uit andere archiefstukken, is op het moment van de overdracht al overleden. In 1694 is het perceel inmiddels gesplitst en worden de twee woningen onder één dak met erven aan de Egelantiersgracht verkocht voor ƒ 2700,- aan Hendrik Beuns.
De eerstvolgende overdacht is in 1708 als de erfgenamen van Beuns de twee huizen samen met Prinsengracht 116 verkopen aan Barent Duyker, samen voor ƒ 7750,-. Nummer 116 heet dan ‘’t Witte Gaarnhuys’, en niet geheel toevallig: voormalig eigenaar Jacob Beuns was garentwijnder.
Twee keer blijven de huizen lange tijd binnen één familie
Barent en zijn vrouw Annetje Mahler hadden de wens dat hun goederen en effecten in twee helften over beide partijen bloedverwanten zouden worden verdeeld na hun overlijden en zo geschiedde. Albertus van Loon koopt in 1739 5/6 in het halve part dat aan de erfgenamen van Annetje was nagelaten. Van Loon heeft op dat moment al 1/6 in ½ part in bezit en is dan dus voor de helft eigenaar van onder meer de twee huizen onder één dak.
In 1749 koopt Van Loon nog eens ¼ part uit de boedel van Christiaan Duyker. Maar na zijn overlijden wordt het bezit weer onder meerdere erfgenamen verdeeld.
In 1805 staat het huis leeg en wordt de kelder voor ƒ 50,- gehuurd door Hendrik Egdom. In 1851 en 1864 is de hoofdbewoner van het huis de weduwe van Lucas van Loon. Hieruit kunnen we redelijk veilig opmaken dat het huis in handen is gebleven van de familie Van Loon. In 1879 zijn huis, en beide bovenwoningen bewoond. De hoofdbewoner van 1-hoog is J.L. Langemeijer, een bediende. Kennelijk blijft het pand ook nu lang binnen de familie, want in 1973 wordt het aan ons verkocht door fabrikant Chr.H.G.M., mevrouw H.H.M., W.J.M. en mejuffrouw E.H.J.M. Langemeijer.
Pas bij de derde bevalling kon de vrouw ondersteuning krijgen
Tussen 1884 en 1886 woont hier de weduwe P.J. Schuijt, geboren de Nies, magazijnmeesteresse van de Vereeniging van de Heilige Catharina van Siena. Deze Rooms-Katholieke vereniging is opgericht in 1875 ten behoeve van arme vrouwelijke zieken en kraamvrouwen en was “een edel, mooi vrouwenwerk, ontstaan uit liefde tot de hulpbehoevende arme zusters, die men wilde goeddoen om Gods wil” en – uiteraard – “ook om eigen heil te bewerken”. De vereniging “beoogt tevens de godsdienstige en zedelijke verbetering der door haar bezochte huisgezinnen” en bestond uit ‘werkende en honoraire leden en weldoeners’ die vrouwen mochten voordragen.
Niet iedereen kwam in aanmerking: “Een kraamvrouw kan eerst dan onderstand verkrijgen, wanneer het hare derde bevalling betreft.” Behoeftige kraamvrouwen kregen gedurende tien dagen “gekookte spijzen, als soep, vleesch, bouillon, eieren” en moeder en kind ontvingen voor ƒ 5,- aan ingezamelde kledingstukken. Maar: “Sterft het kind spoedig, dan moet het kindergoed teruggegeven worden”. En bij gemengde huwelijken moest het bestuur wel eerst bewijs krijgen dat het kindje gedoopt en dus katholiek was. Ook was het de bedoeling dat het later katholiek onderwijs zou krijgen en er werd op aangedrongen dat de katholieke moeder “op gepasten tijd haar kerkgang” zou doen. Vrouwelijke zieken ontvingen gedurende één maand “drie malen ’s weeks, gekookte spijzen”.
In 1973 kopen wij het pand, dat dan bestaat uit een vrij benedenhuis met souterrain en twee bovenwoningen en dat bouwkundig in zeer slechte staat verkeert. Direct na aankoop werd dan ook opdracht aan de architect gegeven voor een restauratieplan. Deze architect werd IJsbrand Kok (1911-1980). Als zoon van een van de belangrijkste restauratiearchitecten van de 20e eeuw, Abel Antoon Kok (1881-1951), zette hij samen met zijn broer het bureau van hun vader voort. Zij hebben veel restauraties voor Stadsherstel gedaan, onder andere aan de Binnenkant en Kalkmarkt en Huis de Pinto.
Egelantiersgracht 5 betreft een beeldbepalend pand: een aanduiding voor karakteristieke gebouwen die op culturele of historische gronden bescherming genieten van de gemeente, maar niet dezelfde status hebben als gemeentelijke of rijksmonumenten. Om die reden waren er in verhouding tot de restauratiekosten slechts weinig subsidiemogelijkheden. Het funderingsherstel in samenwerking met de buurpanden verliep voorspoedig, evenals de restauratie.
Wat wel voor wat hoofdbrekens zorgde was het feit dat het pand – omdat het vlakbij de hoek ligt – conisch is gebouwd. Aan de ene zijde is de diepte van het pand ruim zeven meter, terwijl die aan de Prinsengrachtzijde slechts vier meter is. De brede voorgevel (ruim 8 meter) loopt dan ook niet evenwijdig aan de achtergevel, waardoor de kamers schuine achtermuren hebben.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Delpher
Dominicanen.nl
Stadsarchief Amsterdam
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect IJ. Kok
Restauratieaannemer Van Oosten & De Vette