O
Oudeschans 52, AmsterdamLange tijd woonden hier de zeer welgestelde nazaten van de man die van Amsterdam een bedevaartsoord maakte met zijn mirakelse hostie. Later woonden ‘leven en dood’ hier samen onder één dak: een vroedvrouw die baby’s ter wereld bracht en haar echtgenoot, die bode was van een begrafenisvereniging. Het is een van de panden uit de vroege Stadshersteldagen. Al sinds de jaren zeventig zijn hier studenten gehuisvest.
De kopers moesten samen de stenen kade aanleggen
De westelijke kade van de Oudeschans waaraan ons pand ligt, was ooit de buitengrens van Amsterdam. Tot 1600 werd hier de grond uitgegeven; voor het erf waar later dit huis wordt gebouwd gebeurt dit in 1594. Er moet maar liefst ƒ 1621 voor betaald worden, een behoorlijk bedrag in die tijd. Daarbij was ook nog de bepaling opgenomen dat de koper, evenals de andere kopers op deze burgwal, moest ‘helpen maecken een nieuwe juckinghe’, oftewel: de kopers moesten samen de stenen kade nog aanleggen.
Het erf werd gekocht door Pouwels Buijs, van beroep kaffawerker. Kaffa (of caffa) is een zijden weefsel van gebeeld of gebloemd fluweel, rond 1600 populair bij de adel. Al vrij snel wordt het erf weer verkocht en in 1609 is nog steeds sprake van een leeg erf. Maar in 1610 staat er een huis dat in augustus van dat jaar gekocht wordt door stuurman Pieter Pieterszn. Een koopsom wordt niet genoemd in de aktes, maar er is nog steeds sprake van het aflossen van oude lasten, waarschijnlijk voor het (laten) aanleggen van de kade. Het adres is dan nog Monkelbaansburgwal, geen onlogische naam voor de kade waar de Montelbaanstoren aan ligt.
De naam verwijst mogelijk naar de trouw aan de Oranjes
Bij een verkoop in 1619 wordt het omschreven als “een huis en erf op de Monkelbaansburgwal, waar ‘het Prinsenhoff’ uithangt”. De precieze herkomst van deze naam is niet te achterhalen, maar in 1618, had Maurits van Oranje (1567-1625), zoon van Willem van Oranje, de titel ‘prins’ geërfd van zijn halfbroer. Mogelijk wilden de toenmalige bewoners kenbaar maken dat ze trouw waren aan de Prins en niets moesten weten van de katholieke Spanjaarden met wie ons land nog steeds in oorlog was, hoewel er op dat moment een wapenstilstand was. Toeval of niet, rond dezelfde tijd wordt ook aangevangen met de Prinsengracht, als onderdeel van de stadsuitbreiding waarbij de grachtengordel wordt aangelegd. Enigszins bijzonder blijft de naamkeuze, aangezien Nederland destijds een republiek was.
De koopsom in 1619 bedraagt ƒ 1450 en de koper is Crijn Reijerszn Schaep. Het pand blijft vervolgens bijna 150 jaar – vijf generaties – in de familie. Crijn’s kleindochter Maria huwt in 1691 met Johannes Gerardus Dommer, telg van de schatrijke zeepfabrikant Gijsbert Dommer. Van de laatste eigenaar in deze familie, Johannes Franciscus Dommer (1718-1760) weten we dat hij zich in 1743 na zijn huwelijk met Maria Lucretia Agatha Theresia Raellen van Ten Bulcke heeft gevestigd in de Zuidelijke Nederlanden. In hetzelfde jaar wordt hij door keizerin Maria Theresia in de Rijksadelstand verheven.
De heilige hostie die onbrandbaar bleek
De naam Dommer zou niet zijn intrede hebben gedaan op dit adres als reeds genoemde Gijsbert Dommer, die zich naar eigen zeggen tot 1653 afzijdig had gehouden van het ‘onderhoud met juffrouwen’, zijn nicht Catarina van Zanen niet had ontmoet. In zijn dagboek noteert Gijsbert: “ende door enige conversatie begonder soo wat genegentheyt te comen, soo dat wy malkanderen mondeling beloofden.” Het leidt tot een vruchtbaar, katholiek huwelijk dat twaalf kinderen voortbrengt. Waaronder de toekomstige eega van Maria, op 13 februari 1667 schrijft Gijsbert: “smorgens te 6 uren is geboren myn 8ste kint, synde een Zoon genaemt Johannes Gerardus”.
Het geslacht Dommer stamt rechtstreeks af van IJsbrand Dommer, niemand minder dan de tragische hoofdpersoon uit ‘Het Mirakel van Amsterdam’. Volgens de overlevering krijgt in 1345 een stervende visser een geconsacreerde hostie van de pastoor. De hostie of het daarvoor genuttigde valt niet goed en het braaksel van de man wordt vanwege de kerkelijke voorschriften in het haardvuur geworpen. De hostie blijkt echter niet te branden en blijft ongeschonden achter in de as: een heus wonder.
Op de plek van IJsbrand Dommer’s woning, op de hoek van de Kalverstraat, wordt een kerk – de ‘Heilige Stede’ – gebouwd en Amsterdam wordt vanaf die late middeleeuwen een drukbezocht bedevaartsoord.
De enige zoon duikt onder in de Zaanstreek en overleeft
De weduwe van Johannes Franciscus verkoopt het pand aan de inmiddels hernoemde Oudeschans in 1761 voor ƒ 7000. In 1779 wordt het opnieuw verkocht, voor ƒ 17.000. Waarschijnlijk is het pand in de tussenliggende periode opnieuw opgetrokken, in de verkoopakte wordt namelijk specifiek benoemd dat het huis eigen muren heeft naar de belendingen.
In 1910 komt het pand voor ƒ 8700 in eigendom van Eliazer ‘Elie’ Dikker en Froukje Dikker-Kan, waar ze zelf de benedenwoning betrekken. Elie en Froukje zijn getrouwd in 1899; in 1901 krijgen zij een zoon Maurits – die al jong overlijdt – en in 1905 wordt zoon Aäron ‘Arie’ Simon geboren.
Froukje is verloskundige en Elie bode bij ‘Agoedas reingiem’. Deze begrafenisvereniging telt die 1000 leden en vraagt een contributie per week van 21 cent voor mannen, 16 cent voor vrouwen en 7 voor kinderen. Rond de jaarwisseling van 1913 wordt Elie in een ingezonden brief beschuldigd van onfatsoenlijke praktijken, hetgeen enkele weken later zonder verdere toelichting wordt teruggenomen in een ‘rehabilitatie bericht’. Vanaf circa 1917 gaat Elie verder als makelaar en assurantieadviseur.
Ook in 1917 komt Froukje te overlijden; Elie hertrouwt in 1918. Zelf komt hij in 1943 komt om in Auschwitz Birkenau, maar zoon Arie en zijn echtgenote overleven door onder te duiken dankzij de financiële steun van vader Elie en stiefmoeder Clara van Norden.
Oudeschans 52 heeft een klokgevel met zandstenen aanzetvoluten en gebogen afdekking met kuif. Opvallend zijn de twee dwarse stoepen met bladbalusters. Boven de deuren zijn mooie identieke snijramen, het geheel geeft het pand een symmetrische aanblik.
We verwierven het pand in 1959 van zoon Arie Dikker. In 1977 wordt het inmiddels als rijksmonument aangewezen pand gerestaureerd. Oorspronkelijk bestemd voor dubbele bewoning, biedt het na de restauratie huisvesting aan acht vrouwelijke studenten. Verdeeld over de vier verdiepingen zijn acht kamers voor de bewoonsters en gemeenschappelijk zijn er een woonruimte met keuken, sanitair en een fietsenberging. Tot op de dag van vandaag wonen er studenten, net als in ons pand om de hoek aan de Korte Keizersstraat 11.
Bij graafwerkzaamheden in de vorige eeuw bij het pand kwamen twee gevelstenen naar boven die Sint Petrus (links) en Sint Paulus (rechts) voorstellen. Beiden met een heiligen-halo boven het hoofd en waarschijnlijk nog afkomstig uit de katholieke periode. Mogelijk zijn ze ooit door een Oranjegezinde protestant verwijderd. De ‘vinder’ verkocht de stenen aan Monumenten en Archeologie. Vandaar kwamen ze terecht bij de Vereniging Vrienden van Amsterdamse Gevelstenen, die na onderzoek geen bewijs heeft kunnen vinden dat de stenen ooit de gevel van Oudeschans 52 gesierd hebben.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Amsterdam Cultuur-Historische Vereniging
Amsterdam Historie
Amsterdam Light Festival
Delpher
Dietsche Warande. Jaargang 8, C.L. van Langenhuysen, Amsterdam 1869
Genealogie Online
Historiek.net
Joods Monument en Joods Monument Zaanstreek
Jurriaan Andriessen (1742-1819), behangselschilder door Richard Harmanni
Oorlogsgravenstichting
Stadsarchief Amsterdam
Tacotichelaar.nl
Aan dit project hebben meegewerkt:
Architect J. Schipper Jr