Egelantiersgracht 37
Egelantiersgracht 37, AmsterdamIn de 17e eeuw werd achter Egelantiersgracht 35 en 39 een inpandig huis gebouwd. Later werd de gang die bij dit achterhuis hoorde overdekt. De ontstane ruimte erboven werd bij nummer 39 getrokken maar de gang, inmiddels achter een bijzondere poort, bleef de toegang naar het binnenterrein met het achterhuis. Nu is deze voormalige gang alles wat nog rest van het oorspronkelijke nummer 37. Het vormt de hoofdentree naar de woningen.
Eigendom van de eigenaren van nummers 35 en 39
Omstreeks 1620 werden hier aan de Egelantiersgracht twee panden gebouwd. Daartussen bevond zich van oorsprong een gang naar een achtergelegen, inpandig huis: nummer 37. Of het achterhuis ook uit die periode stamt, is ons niet bekend. De oudst bekende overdracht is in 1650 als het huis en erf met de gang ervoor wordt verkocht door meester-metselaar Cornelis Bastiaensz. De eigenaren van de nummers 35 en 39, respectievelijk Luytge Hendricx, weduwe van kleermaker Barent Gerritsz en lichterman Jacob Willemsz van Tuyn, kopen het gezamenlijk, ieder een half part, voor ƒ 1950,- totaal. Met die voorwaarde “dat soo langh als de vercoper niet en comt te timmeren, de lichten (ramen) ’t voorszegde huys sullen mogen blijven staen, mits op may toecomende daervoor behoorlijcke schuyne kisten te laten maecken, om daerdoor niet besien te mogen worden”.
In 1653 is de boedelscheiding van Jacob en zijn vrouw Neeltje Pieters Boot. Het halve part van het achterhuis en de helft van de gang worden toebedeeld aan de zoon en zijn minderjarige broer en zus van Jacobs overleden zus. Luytge zal inmiddels overleden zijn want de andere helft is op dat moment in eigendom van zoon Gerrit Barentsz Cours. Nu wordt als voorwaarde gesteld “dat d’eijgenaer (…) de lichten in’t voorszegde achterhuys sal moeten stoppen”.
De ramen en regenbak ‘staen onbehoorlijk’
De bebouwing op het achtererf is niet geheel naar tevredenheid. In 1667 is de executieverkoop van de boedel van Gerrit Barentsz Cours. Zowel bij de verkoop van Egelantiersgracht 35 als van het halve part in het achterhuis wordt weer melding gemaakt van het feit dat de ramen van dit achterhuis ‘onbehoorlijk staen’. En dan is er nog de regenbak van het achterhuis die niet op de juiste
plaats staat; “de cooper van ’t achterhuys (sal) gehouden wesen d’selve back op sijn eijgen gront te brengen”.
Gouddraadtrekker Willem Jansz Tijm (1636-1700), het reeds genoemde voorheen minderjarige neefje van Jacob, koopt het halve part in het achterhuis en erf “in een gangh ofte sacksteegjen in te gaen” voor ƒ 607,- zodat het nu helemaal in eigendom is van de eigenaren van nummer 39. In 1688 koopt hij ook nog eens nummer 35 erbij.
Een uitgelezen kans voor Tijm om de boel te verbouwen en in 1709 is dan ook sprake van ’t comptoir (kantoortje) over de gang dat bij pand nummer 39 wordt getrokken.
In de kelder woont een gezin van zeven
In 1805 staat het achterhuis leeg, maar in 1835 woont er de drogist Cornelis Jacob Bos, in 1852 scheepstimmerman Hendrik Josephus Velting met zijn vrouw Maria Hendrina van Doorn en in 1853 is de hoofdbewoner Evenradus Gijsbertus van Herson. In 1855 is er het gezin van slagersknecht Jacobus Gerhardus Heck met drie kinderen. Twee jaar later in 1857 woont in het huis boekverkopersknecht Johannes Gebhard met vrouw en zes kinderen.
In de kelder woont tussen 1855 en 1862 het gezin van sjouwer Pieter Bergman, zijn vrouw en vijf kinderen, waarvan er hier drie geboren worden. Kort na de geboorte van Jannetje, de jongste, verhuizen ze. Schoenmaker Gerrit ten Rouwelaar en Catharina Rosina Gans trekken in de kelderruimte.
In 1864 is de hoofdbewoner kleermaker Karel Frederik Kohler en in 1879 is dit steendrukker Joseph Thesing. Het achterhuis wordt dan aangeduid met slop, bestaande uit een huis, onderkamer, 1- en 2-hoog. Joseph woont hier met zijn vrouw Alida Johanna van der Laan, hun vier zonen en een dochter. Een tweede dochter wordt geboren in 1883.
Enkele jaren daarvoor in 1876 bracht het achterhuis ƒ 3000,- op toen F. Reijsenbach het op een veiling kocht, in 1895 is dit nog slechts ƒ 920,-. De heer A.A.M. Bruning wordt eigenaar.
Bij de daaropvolgende verkopen betreft het steeds de nummers 35 t/m 39 in één koop. In 1934 wordt het achterhuis onbewoonbaar verklaard en in 1946 is het gesloopt.
In 1942 worden de drie huizen en erven nog verkocht aan, what’s in a name, P.C. Slop. Nummer 37 is dan al onbewoonbaar en bij verkoop in 1971 aan Stadsherstel betreft het hier ‘het terrein voorheen bekend als Egelantiersgracht 37’. Van het achterhuis is al dat nog rest de overdekte gang achter het poortje, die nu de hoofdentree vormt naar alle woningen. En, ook niet onbelangrijk: de woningen op de begane grond hebben een diepe tuin met een tuinhuisje gekregen, die zich voor een belangrijk deel op het erf bevinden van het voormalige nummer 37.
Egelantiersgracht 35 en 39 waren er niet heel veel beter aan toe bij aankoop. Beide panden waren in 1979 ernstig vervallen en in de stutten. Het was een lastige restauratie omdat de bouwvallige voorgevels niet gesloopt mochten worden. De gevels werden door een kostbare stutconstructie overeind gehouden. In de panden zijn nu vijf woningen. Huisnummer 37 is hier teruggekomen en beslaat de 1e verdieping.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Delpher
Mens en Monument, 25 jaar Stadsherstel Amsterdam, Jaap Balk e.a., 1981
Open archieven
Stadsarchief Amsterdam
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: IJ. Kok
Restauratieaannemer: Van Oosten & De Vette