Waar de onvergetelijke vriend woonde

B

Bethaniëndwarsstraat 7

Bethaniëndwarsstraat 7, Amsterdam

Van het leven van Manus Polak is vrijwel niets bewaard gebleven, maar deze woorden uit een rouwadvertentie zullen voor altijd voortleven: een ‘onvergetelijke vriend’ was overleden. Zijn leven vertelt het klassieke verhaal van een Joodse bewoner van waarschijnlijk eenvoudige Asjkenazische afkomst die zijn geluk beproefde in de diamantindustrie en dat met TBC moest bekopen.

17e eeuw
Dolhuys eigenaar
1992
Stadsherstel eigenaar
1992
Nieuwbouw
Nu
Woningen
Porder
Menselijke wekker

Met een stok of knuppel langs de deuren

Na de Alteratie van 1578 waren huisjes op deze plek aan de Bethaniëndwarsstraat in eigendom gekomen van de regenten van het Dolhuys, die ze verhuurden. In 1647 was de huurder van het huisje ter hoogte van nummer 7 Hendrick Goetvrundt. Van het jaar 1879 weten we dat het huis, een kamer en de kelder bewoond waren.

Rond de eeuwwisseling 1900 bevindt ook dit pand, zoals zovele aan de Bethaniëndwarsstraat, zich in deplorabele staat. In 1915 overlijdt de hoogbejaarde bewoner van het huis, Lodewijk Franciscus Gets (geboren 1827). Zijn weduwe is Hermina Eva Gets-Pommerel (1863-1932). Zij waren in 1891 getrouwd als weduwnaar en weduwe. Lodewijk op 64-jarige leeftijd, zijn bruid was 37 jaar. Gets was destijds ‘porder’ van beroep. Dit houdt precies in wat de naam al doet vermoeden: het was een menselijke wekker.

Het beroep kwam in opkomst in de 18e eeuw, ten tijde van de Industriële Revolutie toen arbeiders op tijd op hun werk werden verwacht. Fabrieken huurden dan ook dikwijls deze porders in, die tussen de 30 tot wel 100 deuren langs gingen. Werd er niet gereageerd op de tik op raam of deur, dan had de porder vaak ook een huissleutel. De huisjes waren immers vaak ook eigendom van de fabriekseigenaar. In de jaren 1940 werden de wekkers betaalbaar en stierf het beroep een stille dood.

Koperen Stelen Fonds
Veel TBC onder diamantslijpers

Manus wordt herdacht als onvergetelijke vriend

In juli 1920 vinden we een krantenbericht van Manus Polak met dit adres. Als Manus (geboren 1865) op zijn 40e in 1905 trouwt met de dan 30-jarige Josephina Maria Hagedoorn (1874-1959) is hij diamantslijper, maar later hebben zij hier een kruidenierswinkel. In het bericht bedankt Manus het ‘Koperen Stelenfonds’ (KSF) voor de verpleging in het sanatorium Hoog Laren. Dit was een sanatorium in Blaricum voor Amsterdamse tuberculose-lijders, naar een ontwerp van architect Eduard Cuypers.

Van de opbrengst van het slijpafval en de afgebroken koperen steeltjes die de slijpers als gereedschap gebruikten kochten de diamantbewerkers voorheen sterke drank, maar in 1905 werd de ‘Stichting Diamantbewerkers Koperen Stelen Fonds Nieuwe Levenskracht’ opgericht ten behoeve van TBC-patiënten. Onder deze beroepsgroep kwam zeer veel (pseudo)TBC voor, veroorzaakt door de slechte arbeidsomstandigheden: veel mensen in kleine, slecht geventileerde, vochtige werkplaatsen. Ook werd een verband vermoed met het voortdurende inademen van fijn diamantstof.
Manus leed dus aan TBC, maar had mogelijk al een zwakke gezondheid. Uit zijn militieregister blijkt dat hij lichamelijke gebreken had en voor zijn dienstplicht gebruik maakte van een plaatsvervanger.

Het lijkt erop dat Manus kort na zijn ontslag uit het sanatorium alsnog is overleden; drie vrienden plaatsen enkele maanden later een rouwadvertentie in verband met het overlijden van hun onvergetelijke vriend. De leeftijd klopt. In elk geval leeft Manus niet meer als zoon Jan in 1926 in het huwelijk treed. Jan is waarschijnlijk niet de zoon van Manus: bij het huwelijk worden twee kinderen, Jan (1900-1948) en Maria Margaretha Hagedoorn (geboren 1903) erkend.

Jodenbuurt
Diamantindustrie

De Bethaniënbuurt verloor zijn ziel

Begin 20e eeuw telde Amsterdam ongeveer 800.000 inwoners. Tien procent daarvan was Joods, het merendeel van Asjkenazische afkomst. Deze Asjkenazim, de naam verwijst naar de Joden die zich in de middeleeuwse in het Duitse Rijngebied bevonden, waren hiernaartoe gekomen in de periode tot 1650. In tegenstelling tot de Sefardim, de Sefardische Joden die hier eerder vanuit Spanje en Portugal waren neergestreken, waren dit veelal handwerklieden en landarbeiders met een lagere opleiding en minder geld. Alle 300 voddenhandelaren aan het begin van de 20e eeuw waren Joods en tot de jaren dertig kwam een kleine 50% van de Joodse mannen rond van de (straat)handel.

De vondst van grote voorraden diamant in Zuid Afrika rond 1870 – ook wel de Kaapse Tijd genoemd – had gezorgd voor een grote opleving in de diamantindustrie. Voor veel Joden betekende dit een kans de armoede te ontvluchten. Ook kwamen er vakbonden zoals de in 1894 opgerichte Algemeene Nederlandsche Diamant Bewerkers Bond en hulporganisaties om de minder bedeelden te steunen.

Toen in de tweede helft van 1943 Amsterdam ‘Judenfrei’ was verklaard kwamen steeds meer panden in de jodenbuurt, die zich ook tot in dit straatje uitstrekte, leeg te staan. Met de deportatie van de bewoners was de buurt letterlijk en figuurlijk niet meer hetzelfde. Alle brandbare materialen waren uit de panden gesloopt en opgestookt, maar ook het karakter was voorgoed veranderd, de ziel was verdwenen. De Bethaniënbuurt zou nog lang haar armoedige uitstraling behouden.

20e Eeuw
Verdere verpaupering

De sociale cohesie maakte het leefbaar

Wie had dat bedacht in de 16e eeuw? De eerste bewoners van deze buurt waren nog welvarend, maar toen de mensen die zich dat konden veroorloven naar de nieuw aangelegde grachtengordel vertrokken begon hier geleidelijk de achteruitgang. In dit straatje bleven de ambachtelijke bedrijfjes en kleine neringdoenden. Eind 19e, begin 20e was de bevolkingsdruk hier hoog en de hygiëne liet te wensen over: pas in 1887 werd een aanvang gemaakt met de Rioleering. Bij het uitbreken van de economische crisis begin jaren dertig van de vorige eeuw verpauperde de buurt verder; de bewoners verarmden en de woningen verkrotten. Toch bleef er de grote sociale cohesie en dat maakte het leven hier aantrekkelijk, of toch op zijn minst dragelijk.

Veel huizen in deze buurt die al voor de oorlog onbewoonbaar verklaard waren, zijn eind jaren veertig, begin jaren vijftig grotendeels met de grond gelijk gemaakt. Ook Bethaniëndwarsstraat 7 werd in september 1938 onbewoonbaar verklaard door de Woningdienst, waarna het pand van 42 centiaren in 1941 werd geveild. Het pand bleef overeind. In de jaren vijftig en zestig was er de bergplaats van lijstenfabriek van P.J. Hofman en Zn, gevestigd op nummer 16. Maar ook dit pand overleefde de jarenlange verwaarlozing niet.

Rol van Stadsherstel
Plannen sinds 1985

In de 20e eeuw stond de lijstgevel Bethaniëndwarsstraat 7 naast de drieling 1 t/m 5 met daarnaast op de hoek Bethaniënstraat 10. In 1880 betaalt makelaar W.C. van Slingerlandt ƒ 15.686,- voor de vier panden nummer 1 t/m 7. In 1885 wordt C. van den Burg eigenaar van het pand op nummer 7 voor ƒ4250,-. In 1917 betaalt makelaar, aannemer en architect F.Th. Staats ƒ 16.000,- voor dit huis en nog een huis aan de Oude Hoogstraat samen. In 1935 wordt het eerste bovenhuis voor ƒ 4,50 te huur aangeboden.

Bethaniëndwarsstraat 7 was samen met het huidige Bethaniënstraat 14 onderdeel van het oorspronkelijke restauratieplan in 1985. De realisatie daarvan was financieel destijds helaas niet haalbaar, waarna werd besloten om andere door de gemeente verworven panden op deze hoek bij het project te voegen. Zelfs toen, het was inmiddels begin 1991, werden de kosten een struikelblok.

Na nog meer puzzelen konden we in 1991 eindelijk van start gaan met ons nieuwbouwproject van 12 woningen en een atelier (op nummer 5) in de Bethaniëndwarsstraat 1 t/m 7 en het voormalige Bethaniënstraat 10-12 (nu zijn beide panden onderdeel van dit complex) en het herstel van Bethaniënstraat 14 (voorheen 16) met daarin twee woningen. Het mag uniek genoemd worden, sociale woningen in de binnenstad: het veranderde politieke klimaat maakte dit na dit project vrijwel onmogelijk.

Meer informatie

Bronnen:
Archief Stadsherstel
Het Bethaniënblok in Amsterdam, onder de sluier van het verleden vandaan, Simon van Blokland, Frans Duivis, 2016
Delpher
Historiek.net
IsGeschiedenis
Joods Amsterdam
Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde
Ons Amsterdam
Open archieven
Stadsarchief Amsterdam
Vijftig jaar Hornerhede, Vijftig jaar Hornerheide. Historische beschouwingen over de medische zorg in Limburg, drs. J.F.R. Philips, 1971

Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: R. Kolkman
Restauratieaannemer: Amstelvliet Bouw
Constructeur: Heyckmann

Cookie toestemming
Wij gebruiken cookies om uw gebruikerservaring te optimaliseren en het webverkeer te analyseren. De analytische cookies zijn volledig geanonimiseerd en worden niet gedeeld. Lees meer over hoe wij cookies gebruiken. Als u akkoord gaat met ons gebruik van cookies, klikt u op "Ok, ik wil verder".
instellingen
Functionele cookies: deze cookies zijn nodig voor een goed werkende website
Analytische cookies: deze cookies worden gebruikt om statistieken van de website bij te houden. De analytische cookies zijn volledig geanonimiseerd en worden niet gedeeld. Tevens wordt het laatste octet van het IP-adres automatisch gemaskeerd.