Amstel 176
Amstel 176, AmsterdamEen van de eerste eigenaren van dit huis was een ‘stadsroedragende bode’, destijds een ambt met hoog aanzien waarvan Amsterdam er twaalf had. In de eerste oorlogsjaren woonde hier een ouder Joods stel, terwijl pal aan de overkant de bekende fotograaf Cas Oorthuys woonde met uitzicht over de Amstel en over ons pand. Fotograferen op straat was verboden in de oorlog, vandaar dat Oorthuys regelmatig vanuit zijn huis fotografeerde. En zo legde hij ons pand tijdens de oorlogsjaren meerdere malen vast op de gevoelige plaat.
“Verclaert begonnen gebout 1650”
Amsterdam dankt zijn naam en ontstaan aan de rivier de Amstel. Het Oudnederlandse woord voor ‘waterachtig gebied’ is Aeme-stelle en het was dan ook een drassig veengebied waar zich de eerste bewoners op wat terpjes vestigden. In de 13e eeuw werd in de rivier een dam aangelegd, ter hoogte van de huidige Dam. En van daaruit ontwikkelde zich de nederzetting Amstelredam, waarvan de oudste vermelding dateert uit 1275 en dat dankzij de gunstige ligging zou uitgroeien tot de stad die we nu kennen. Oorspronkelijk mondde de rivier via het huidige Rokin en Damrak uit in het IJ, nu eindigt de Amstel in de binnenstad bij het Muntplein.
In de laatste bocht vóór de Munt, pal tegenover de Stopera, staat ons pand op nummer 176. Al op de stadskaart van Balthasar Florisz van Berckenrode uit 1625 is er bebouwing aan dit deel van de Amstel, maar we weten uit het verpondingskohier van 1659, waarin gegevens werden opgetekend over grondbezit ten behoeve van de betaling van grondbelasting, dat Aert Janszn Verlaen “verclaert begonnen gebout 1650”.
In 1689 verkopen de erfgenamen van de weduwe van Verlaen drie huizen en erven met in totaal vier woningen. Ook ons pand hoort hierbij, bestaande uit twee woningen onder één dak, met de wal daarvoor.
De bodestaf stond symbool voor de waardigheid en macht
De koper is Vincent Thoen, stadsroedragende bode van beroep. Deze stads- of gerechtsboden hadden verschillende functienamen en ook het ambt zelf verschilde enigszins per plaats of streek. Veelvoorkomende taken waren toezichthouden, het opsporen van misdadigers en aanhouden van verdachten. De boden handhaafden de orde bij rechtszittingen, beschermden de rechter, schout en schepenen, zorgden de uitvoering van straffen en assisteerden de beul.
De roe of staf speelde hierbij een essentiële rol: als herkenning en legitimatie en ook als symbool voor de waardigheid en het gezag. De ‘stocxken’ verschilden per gebied maar droegen meestal het wapen van de stad of het gerechtshof. De bode was verplicht zijn roe bij zich te dragen en bij het uitoefenen van zijn functie te hanteren: zo werd die gebruikt om op de deur te kloppen bij dagvaardingen, bij inbeslagname van goederen en arrestatie was aanraking met de staf belangrijk en rechtshandelingen werden ermee bekrachtigd.
Bij installatie ontving de gerechtsbode de bodestaf in bruikleen van de stad. Amsterdam had in 1663 “twaelf gesworen Roe-dragers (…), alle jaren op den tweeden februaij (…), voor de selve Heeren Burgemeesteren te verschijnen”. De bode presenteerde dan de roe met het verzoek om “continuatie van haren dienst”. Waren de Burgemeesteren tevreden, dan ontving de bode de roe weer terug.
Het water werd geloosd via ’t Wapen van Delftsteegie
Als Vincent Thoen het pand koopt wordt het omschreven als liggende tussen de Brouwerij van de Roskam (‘De Drie Roskammen’ die gevestigd was bij de Blauwbrug) en de Bakkerstraat. Bij de overdracht wordt geregeld dat “die huysingen (…) haere vrije waterlosinge sullen hebben en houden (…) tot in ’t Wapen van Delftsteegie”. Dit steegje zal later grotendeels overbrugd worden tijdens een van de uitbreidingen van het destijds daar gevestigde voormalig hoofdkantoor van de Hollandsche Cacao- en Chocolade Fabrieken Bensdorp & Co. Een straatnaambordje achter het hek herinnert hier nog aan. Lees meer over de firma Bensdorp bij ons pand aan de Paardenstraat 1, waarvan zij ook lange tijd eigenaar waren.
Ook is sprake van andere woningen die “haer water soude mogen trecken door een buys uyt de put, leggende op de grond” van ons pand.
Het pand blijft tot 1735 in de familie Thoen en wordt dan verkocht voor ƒ 4250 aan een makelaar die het pand het jaar erop met ƒ 650 verkoopt winst verkoopt aan Gerrit Nieuwenhuyse. Amper acht jaar later, in 1744, is deze Nieuwenhuyse overleden en verkopen zijn erfgenamen de twee woningen onder één dak met een gemeenschappelijke gang ertussen voor slechts ƒ 3700, een flink verlies. Het huis blijft dan in elk geval tot 1805 in de familie Bos.
Direct aan de overzijde ligt de Jodenbuurt
In 1941 wonen op 176-huis Jacob Lenson (1864-1943) en zijn vrouw Alida Cohen Kaz (1865-1942). Jacob, kleermaker in ruste, en Alida waren in 1903 getrouwd. Geen van beiden zal de oorlog overleven. Alida sterft in 1942 op 76-jarige leeftijd in haar geboorteplaats Amsterdam. Jacob wordt afgevoerd naar Westerbork, waarvandaan hij op 10 maart 1943 naar Sobibor op transport gaat, samen met 1093 anderen. Hier wordt hij, 3 dagen later, op 78-jarige leeftijd vermoord.
Vanuit hun huis keken zij uit op de ‘Jodenbuurt’ met direct aan de overzijde van de Amstel het Joodse jongensweeshuis Megadlé Jethomiem dat zich hier vanaf 1865 bevond. Alle bewoners – bijna 100 jongens en drie verzorgers – zijn rond dezelfde tijd als Jacob gedeporteerd naar in het Poolse vernietigingskamp Sobibor.
Naast het weeshuis op nummer 3 woont het Joodse gezin van boekhandelaar Louis Lamm, en in het bovenhuis woont het gezin van fotograaf Cas Oorthuys die vooral bekend is geworden vanwege zijn (illegale) oorlogsfotografie. Lamm, net als Lenson een zeventiger, wordt in 1943 omgebracht in Auschwitz.
De Jodenbuurt is ontstaan op het in 1600 net buiten de stadsmuren aangeplempte eiland ‘Vlooienburg’ en de aangrenzende eilanden. In de loop van de tijd is het uitgegroeid tot een heel arme buurt waar grote gezinnen onder slechte omstandigheden op een kleine oppervlakte leven. Tijdens de oorlog ontstaat hier een spookwijk vol bouwvallen. Als na de oorlog maar een fractie van de Joodse Amsterdammers terugkeert, wordt besloten de omgeving van het Waterlooplein in zijn geheel te slopen. Later zou hier de Stopera komen.
Een foto van Cas Oorthuys uit 1939/1940 op de Beeldbank van het Stadsarchief Amsterdam met daarop ons pand.
Dit huis bestaat uit twee woningen onder één dak. In 1859 gaven de Bouwopzichters toestemming voor het herstellen van de voorgevel, waarna hier een gevel onder rechte klossenlijst kwam.
Toen Stadsherstel dit pand aankocht in 1983 was er niet veel meer van over. Na onderzoek bleek dat in feite alleen nog de voorgevel restte met daarachter een volledig wrak. Tijdens het renoveren van de resten achter de voorgevel kwam men in de grond een aantal kelders en putten tegen, mogelijk ook de put waarover gesproken wordt in de kwijtschelding van 1689.
De verbouw verliep overigens voorspoedig en het pand bevat tegenwoordig twee woningen en een kantoorruimte. Terwijl het uitzicht aan de overzijde drastisch is gewijzigd en vernieuwd, is het aangezicht van dit stukje aan de Amstel behouden gebleven.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
De staf als ambtsteken van de gerechts- of stadsbode, A.M. Koldeweij, 1983
Delpher
Oorlogsbronnen
Stadsarchief Amsterdam
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect Ir. A. Klem
Restauratieaannemer Bouwbedrijf Merk Minnesma B.V.