Oude Looiersstraat 61
Oude Looiersstraat 61, AmsterdamDit kleine, typisch Jordanese monument is een belangrijk bouwkundig element in de Oude Looiersstraat waar vele panden zijn verdwenen en vervangen door nieuwbouw. Nadat het eind 17e eeuw in bezit is geweest van Aeltje Aerents steekt hier ‘den Graeuwen Arent’ uit, een verwijzing naar de eigenaresse?
De namen van de straten herinneren aan de oorsprong van dit gebied
In de 16e eeuw bevonden zich de leerlooierijen en huidenhandel nog buiten de stad. Geleidelijk werden hier straten aangelegd, die vernoemd werden naar de bedrijvigheid op deze plek. Hieraan herinneren onder andere de Runstraat, de Huidenstraat en de Looiersstraat. Aangezien halverwege de 17e eeuw de looierijen zich verplaatst hebben naar het gebied ten oosten van de Vijzelgracht komen we daar de Nieuwe Looiersstraat tegen.
In 1614 worden de erven 12 en 13 – waar later Oude Looiersstraat 57 tot en met 63 zal worden gebouwd – uitgegeven door Burgemeesters en Thesaurieren van Amsterdam. Elk erf is lang 78 voet en breed aan de voorzijde 27,5 en aan de achterzijde 24 voet. Koper is bierbeschooier Philips Lenaertsz; de koopsom wordt betaald in 1618. Aangezien Lenaertsz dan zelf al overleden zou zijn is het in werkelijkheid mogelijk zijn zoon Lenaert Philips van den Brouck die eigenaar wordt.
Vaststaat dat de nabestaanden van Lenaertsz het betreffende erf waar nu nummer 61 staat – lang 48 voet en breed vóór 13 en achter 11,5 voet – in 1620 voornemens waren te verkopen aan metselaar Crijn Cornelisz. In 1625 verklaart leidekker Cornelis Claesz echter dat wegens niet verschijnen van de koper, het erf op diens verzoek voor hetzelfde bedrag (ƒ 250,-) verkocht is aan een andere metselaar, namelijk Jan Egbertsz. Formeel wordt deze verkoop kennelijk pas afgehandeld in 1630.
Naast huisraad bevatte de inventaris ook smidsgereedschap
Egbertsz laat het erf bebouwen en in 1644 verkoopt hij aan Albert Barteltsz voor ƒ 1700,-. Zijn weduwe Aeltje Dirx hertrouwt met knoopmaker Otto Hendriksen. Bij de boedelscheiding na Aeltje’s overlijden wordt Otto eigenaar van het betreffende perceel en in 1664 verkoopt hij het aan Carel Mayer, fulpwerker (een fluweelsoort). Na zijn overlijden verkopen zijn erfgenamen het huis in 1669 aan de meerderjarige, ongehuwde Elsje Arents. Zij betaalt ƒ 1200,-. In 1685 brengt het nog maar ƒ 400,- op, wat meester-timmerman Dirk Viervant contant betaalt. Verkopers zijn Gerrit Gerbrantsz, korendrager, en zijn vrouw Aeltje Aerents, waarschijnlijk een erfgename van Elsje.
Een jaar later wisselt het huis opnieuw van eigenaar, en nu wordt het verkochte omschreven als een huis en erf waar ‘den Graeuwen Arent’ uitsteekt – een verwijzing naar de vorige eigenaresse? Annitjen Hendrix is de nieuwe eigenaresse, zij is dan net twee maanden weduwe van meester-timmerman Lambert Potholt en ze betaalt in totaal ƒ 700,-.
Exact hetzelfde bedrag krijgen de twee verkopers in 1729 en 1730 elk voor hun halve part dat zij via vererving in bezit hebben gekregen. Den Arent staat op dat moment op de luifel en de inventaris bevat naast huisraad en inboedel ook smidsgereedschap. Ook is bij deze overdrachten voor het eerst sprake van de toevoeging Oude aan Looiersstraat. In 1766 verkoopt Rutgert van Wijngaarden zijn aandeel aan Willem de Haas en tien jaar later kan deze de andere helft kopen van de erfgename van bierdrager Jacobus Damman.
In 1614 worden de naastgelegen erven 9, 10 en 11 verkocht aan twee heren die aangesloten zijn bij de Vlaamse Mennonieten. Zij richten er een Doopsgezind hofje op: De Hoeksteen, eigendom van het “Lam en de Toren”. Hier woonden behoeftige gelovigen om niet. Al in 1760 werd het wegens bouwvalligheid verkocht ‘tot een gemeen gebruik’.
Het buurpand op nummer 63 bleef bekend staan als De Hoeksteen, al veranderde het complex drastisch. De twee dwarshuizen met op het achtererf van het hof drie kleinere huisjes zijn vervangen door drie voor- en vijf achterhuizen (nummers 63 tot en met 79) met slechts toegang tot licht en lucht aan één zijde. Tot het in 1926 werd afgebroken waren in dit complex 25 eenkamerwoningen gevestigd waarin gezinnen met wel 10 kinderen woonden onder erbarmelijke woontoestanden: de allerarmsten van de stad.
Eind 1989 werd dit kleine, typisch Jordanese monument – een belangrijk bouwkundig element in de straat – aangekocht door Stadsherstel. Het smalle, twee-ramen-brede, pand heeft een halsgevel in Lodewijk XIV-stijl uit het eerste kwart van de 18e eeuw met sobere gedeelde klauwstukken en een gebogen lijstvormig fronton.
In de Oude Looiersstraat waren destijds al vele monumenten verdwenen en vervangen door nieuwbouw. Gelukkig is dit rijksmonument dat lot bespaard gebleven hoewel het in slechte staat verkeerde: de voorgevel was uiterst instabiel, de top van de achtergevel was ingepakt en de kapconstructie vertoonde ernstige gebreken. Toch werd het destijds nog bewoond door een gezin en door de getroffen noodvoorzieningen kon het door stutten overeind gehouden huisje nog enige jaren bewoonbaar blijven zonder gevaar voor de bewoners.
Toen eenmaal voor de bewoners een alternatieve woonoplossing was gevonden kreeg de architect opdracht tot het opmeten van het pand en voor het maken van een passend ontwerp. Gekozen werd voor een atelierruimte met een zich daarboven bevindende kleine woning.
Bij de restauratie was een nieuwe fundering noodzakelijk en zowel de voor- als achtergevel moesten geheel worden hersteld. De houten balklagen konden gerestaureerd worden. Opvallend detail in dit project is de moderne stalen scheidingswand tussen de entree van woning en atelier.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Delpher
Het ontstaan van de Amsterdamse Jordaan, J.Z. Kannegieter
Stadsarchief Amsterdam
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: Architectenbureau B.V. Peter Geusebroek
Restauratieaannemer: F. Boer en Zn. B.V.