Leidsegracht 106 / Raamdwarsstraat 11
Leidsegracht 106, AmsterdamIn het 17e-eeuwse Amsterdam waren langs de omwalling de smerige en lawaaiige industrie en kerkhoven gevestigd. Zo ook hier: ons hoekpand bevond zich in die tijd aan de rand van het Leidsekerkhof en de stadsmetseltuin, met stadsarchitect Stalpaert als buurman. Over stalpaarden gesproken: in de 18e eeuw kwam hier de oudste paardrijschool van Nederland, de Hollandsche Manege. En in de 20e eeuw verloederde de buurt snel en van dit rijksmonument stond alleen nog het onderstuk toen wij ons erover ontfermden.
Mozart kwam ongetwijfeld langs dit pand
Onze panden op de hoek van de Raamdwarsstraat en de Leidsegracht bevinden zich op een historisch zeer interessante locatie. Deze Leydesche Graft is een dwarsgracht in het centrum die de Herengracht, Keizersgracht, Prinsengracht en Lijnbaansgracht met elkaar verbindt. Tussen 1744 en 1881 stond op de hoek met de Lijnbaansgracht, dwars voor het einde van de Leidsegracht een paardrijschool, de voorloper van de Hollandsche Manege aan de Vondelstraat: een complex van stallen voor 60 paarden, een overdekte piste en een pikeurswoning. Erachter, tot aan de Singelgracht, lag een park met een buitenbak.
Op de bovenverdieping van het Manegegebouw was bovendien een concertzaal van 24 bij 17 meter; tot het einde van de 18e eeuw de belangrijkste concertzaal van Amsterdam. In de bovenzaal traden in 1766 de tienjarige Wolfgang Amadeus Mozart en zijn zus ‘Nannerl’ op. Zullen de bewoners van ons pand uit hun ramen de muzikale wonderkinderen hebben zien arriveren of waren ze misschien zelfs aanwezig bij het concert? De manege moest uiteindelijk wijken toen de Leidsegracht doorgetrokken werd naar de Singelgracht bij de Marnixstraat.
Gebouwd aan de rand van de stadsmetseltuin en het Leidsekerkhof
Ruim voordat hier de manege kwam, rond 1663, werd aan de schans – de 17e-eeuwse stadswal, waar nu de Marnixstraat loopt en die destijds de zuidelijke grens van de stadsbebouwing vormde – de lawaaiige stadsmetseltuin aangelegd. En wel op de kopse kant van de Baangracht, de huidige Lijnbaansgracht, die vermoedelijk niet verder werd uitgegraven om financiële redenen. Deze Stad-Metzel-Tuyn met stadssteenhouwerij bood onderkomen aan meestermetselaars, stadsarchitecten en stadsbouwmeesters: “De stads metselaars-baas heeft er zyne wooning en het opzigt zo wel over de Steenhouwers, als over de Metselaars. Ook wordt hier de voorraad van steen, kalk en andere noodwendigheden bewaard, tot de dagelyksche behoeften der Stad”.
Deze woning en werkplaats, op de plek van het huidige Leidsegracht 108 (de tegenovergelegen hoek van ons pand Leidsegracht 106 / Raamdwarsstraat 11) , werd gebouwd voor Daniël Stalpaert (1615-1676), de eerste officiële stadsarchitect van Amsterdam. Erachter braakliggend terrein en de (werk)tuinen met een pad omhoog naar de schans. De trapjes hier herinneren nog altijd aan deze tijd.
Om tenslotte ons beeld van het gebied compleet te maken was hier tussen 1665 en 1866 het Leydsche Kerkhof met de ingang aan de Raamstraat, destijds Leertouwersgracht. Daarna kwam op het geruimde kerkhof de Openbare Handelsschool met de ingang aan het huidige Raamplein dat om niet te traceren redenen ooit bekend stond als Malagaplein.
Kleinzoon van de man die de vermoedelijke resten van Christoffel Colombus naar Havana bracht
Temidden van deze bedrijvigheid werd ergens al in de 17e eeuw dit hoekhuis gebouwd. Het bevolkingsregister van 1851-1853 laat zien dat het adres Leidsegracht 106 (de benedenwoning) in korte tijd een groot aantal – opvolgende – bewoners heeft. Er zijn tenminste negen dienstbodes die hier enige tijd verblijven, alle negen ongehuwd of weduwe en waarvan acht Nederlands-Hervormd, één Evangelisch-Luthers. Meerdere van hen komen van buiten de stad, Zwaantje Schepers zelfs vanuit Hannover.
Daarnaast kent het huis nog een aantal internationale bewoners. Waarschijnlijk in februari 1852 arriveert de Rooms-Katholieke Gabriel de Aristizábal (1805-1877) op het adres. In 1852-1853 is hij minister van Financiën en Openbaar Bestuur van Spanje. Het betreft hier Gabriel Aristizábal Reutt, zoon van diplomaat Gabriel de Aristizábal y Sequeira en kleinzoon van admiraal De Aristizábal y Espinosa, die de stoffelijke resten van Christoffel Columbus naar Havana overbracht vanuit de Dominicaanse Republiek (waar ze sinds de vroege 16e eeuw waren bijgezet) nadat de Fransen in 1795 dit eiland bezetten.
De Dominicaanse Republiek beweert overigens dat niet de resten van Christoffel maar diens zoon Diego destijds verplaatst zijn. Vanuit Havana zijn de resten uiteindelijk teruggebracht naar Sevilla. DNA onderzoek heeft uitgewezen dat ze wel aan een Columbus toebehoren hoewel niet meer is vast te stellen aan welke.
Drie Spanjaarden en een echtgenote en zoon uit Londen
De Aristizábal is niet de enige Spanjaard in het huis. Vanaf mei trekt hier ook Miquel Castaneda (geboren 1802) in met zijn Londense vrouw Sara Hechson (geboren 1806) en zoon John, ook geboren in Londen in 1836. Miquel is agent der Spaanse schatkamer en afkomstig uit Madrid. In september 1852 voegt zich nog Nicolaas del Aleazar y Ochea bij het gezelschap. Bij hun registratie hebben alle vijf een reis- of verblijfspas getoond en volgens de archieven zijn zij zonder notificatie vertrokken voor december van dat jaar.
Om preciezer te zijn waarschijnlijk al voor 16 november aangezien dan het Joodse echtpaar Michel Bucher (geboren 1791), koopman en Debora Calis (geboren 1792) intrekt. Zij nemen kennelijk hun eigen dienstbode mee, de weduwe Gerretje van Oostveen. Dienstbode Hendrika Petronella Gronloh, in april aangetrokken door De Aristizábal, is op 5 november vertrokken. Het echtpaar blijft tot 10 mei 1853. Dit geldt ook voor de dienstbode en een andere huisgenote, de modewerkster of ‘modette’ Christina Wilhelmina Francisca Grolleman (1820-1881). Wat haar relatie is tot het echtpaar is onbekend. Wel is te vinden dat zij vermoord is door haar neef Anthonie van Breemaat, die in datzelfde jaar overlijdt in een krankzinnigengesticht in Rosmalen waar hij verbleef in afwachting van een onderzoek naar zijn geestelijke gezondheid.
De verloedering zette versneld door in de jaren zestig
In 1918 wordt het huis samen met het apart bewoonde achterhuis verkocht aan J. Vegersteen jr. Na een jaar gewoond te hebben in dit achterhuis, waar ook zijn dochter en schoonzoon en hun in datzelfde jaar geboren baby wonen, verhuist in 1925 Johann Joseph Groesz (geboren 1861) naar de bovenwoning met adres Raamdwarsstraat 11-I. Diamantslijper Groesz is in 1888 gehuwd met Sophia Antonette Ziekemeijjer. Het onderhuis is in gebruik als werkplaats. Sophia overlijdt op dit adres in 1943, zij is dan al weduwe.
De bebouwing aan de Leidsegracht was al gevarieerder dan die aan de hoofdgrachten. Qua hoogte en qua bestemming. In de late 19e eeuw vestigde zich hier ook nog een suikerraffinaderij, met een enorme schoorsteen nadrukkelijk aanwezig in het straatbeeld, later vervangen door een melkfabriek. Dit deed de allure van de gracht geen goed en de buurt zou uiteindelijk behoorlijk verloederen, zeker vanaf de jaren zestig. Het verval trof ook onze beide panden, zelfs in zulke ernstige mate dat de gehele kap en een deel van de voorgevel van Leidsegracht 106 in 1967 moest worden gesloopt. Een grondige restauratie bleek destijds niet haalbaar. Sindsdien bestond het pand alleen nog uit een onderstuk. De laatste jaren waren beide panden onbewoond. Restauratieplannen uit de vroege jaren ’90 kwamen niet voorbij het planstadium.
De zwaar leunende buurman duwde ons pand richting straat
Wij zouden Stadsherstel niet zijn als wij dit hoekpand niet graag onder handen zouden nemen: een echte ‘boekensteun’ die uitstraling naar twee zijden heeft én stabiliteit geeft. Dat dat laatste broodnodig was zou later blijken.
Bij aanvang van de werkzaamheden bleek de constructieve toestand zeer labiel en tijdens de besprekingen over een nieuw plan van aanpak stortte spontaan de vloer van de hoofdverdieping in, waarmee de stabiliteit van het toch al ernstig ontzette pand nauwelijks meer viel te garanderen. Daarbij bleek het buurpand op nummer 104 intern geen stabiliteit te hebben. Het stond tussen de begane grond en de eerste verdieping twintig centimeter uit het lood en hing dus blijkbaar al jarenlang tegen het hoekpand aan, dat daarmee richting Raamdwarsstraat werd geduwd. Voor de veiligheid van de bewoners en omwonenden werd hals over kop een zware stutconstructie aangebracht. Dankzij extra constructieve voorzieningen te treffen is Leidsegracht 104 nu als het ware ‘opgehangen’ aan de herbouwde panden. Ook de nieuwe fundering van onze beide panden zorgt voor extra stabiliteit.
Voor het onderstuk dat nog restte bleek al een bouwplan te liggen dat uitging van het herstel van het pand, zoals het er vóór de sloop van de bovenbouw stond. Op foto’s van de laatst bekende toestand is te zien dat het hoekhuis een 19e-eeuwse sobere bepleisterde tuitgevel had met rollagen en voorzien van een segmentvormige afdekking en hoekvoluten.
De voorgevel werd weer op oorspronkelijke hoogte opgetrokken en voor de afdekking zijn 17e-eeuwse pakhuisvoluten gebruikt om de geveltop wat te verlevendigen, afkomstig van een ooit gesloopt pand aan de Haarlemmer Houttuinen.
Bij de restauratie werden ook de stoepen en hardstenen kelderingangen, afgezet met diverse types balusters en hekwerken, teruggebracht die in de loop der tijd verloren waren gegaan: een echte verrijking van de openbare ruimte.
Halverwege de reconstructie dreigden de rijksmonumenten hierdoor hun beschermde status – en daarmee het recht op subsidies – te verliezen, wat ernstige gevolgen zou hebben gehad. Niet alleen voor de rendabiliteit van deze twee panden, maar zeker ook voor toekomstige restauraties van vergelijkbare bouwvallen: dit zou hiermee onmogelijk worden gemaakt. Omdat sprake was van reconstructie in historische vorm – op basis van uitvoerige opmetingstekeningen en documentatie en met hergebruik van authentieke bouwmaterialen – hebben wij bezwaar gemaakt tegen het besluit van Monumentenzorg en gelukkig werd ons standpunt erkend: de subsidie werd verleend en de monumenten behielden hun status.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Amsterdam Monumentenstad
Bewaard voor Amsterdam. Historische geveltoppen herplaatst 1945-2015, Theo Rouwhorst, 2016
Delpher
Jordaanweb
Lunenberg.info
Open archieven
Stadsarchief Amsterdam
Theo Bakker Van bouwkunst en rijkunst, Amsterdamse rijhallen in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw, Judith Kuipéri, 2013
Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad, Binnenstad 183, 2000
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: Thijs Kaas
Restauratieaannemer: VIOS Bouw B.V.