Eerste Egelantiersdwarsstraat 2
Eerste Egelantiersdwarsstraat 2, AmsterdamFamilieleden van één van de beroemdste Nederlandse kunstenaars van die tijd, Rachel Ruysch, waren eigenaar van dit pand, aast later een aswerker en diverse bakkers. Nu zit er een zaak in edelstenen en sieraden, maar niet nadat er in 1911 een zogenaamde monierkelder in kwam.
Aangetrouwde Anna Ruysch was kunstschilder
Dit huis was, net zoals nummer 4, in 1647 van Marretje Joosten. Haar nichtje Lysbet Joosten trouwde in 1645 met Johannes Hellenbroek. Verschillende erfgenamen van Marretje erfden nummer 4, waaronder de familie Hellenbroek.
Johannes Hellenbroek trouwt op 26-jarige leeftijd met zijn tweede vrouw; de 19-jarige Elizabeth Kluft. Hun eerste kind sterft in de moederschoot. Het tweede, Suzanne, wordt amper drie jaar oud. Daarna worden er nog zes zonen en een dochter geboren. Zoon Isaak die verfhandelaar was, trouwt met de kunstschilder Anna Ruysch.
Zij schilderde met name (bloem)stillevens en was de jongere zus van één van Nederlands bekendste kunstschilders van die tijd, Rachel Ruysch. De zussen, geboren in Den Haag, waren de dochters van hoogleraar anatomie Frederik Ruysch en Maria Post, kleindochter van architect Pieter Post (bouwmeester van de Oranjes), en nicht van Frans Post, de Braziliaanse schilder.
De familie verhuisde al snel naar Amsterdam, omdat vader daar anatomische lessen ging geven. Daar stelde hij ook zijn anatomische preparaten tentoon. Deze werden door Rachel en Anna versierd en geschilderd. Mogelijk zijn ze beiden bij Willem van Aelst in de leer geweest. De zussen schilderden in dezelfde stijl en kozen dezelfde onderwerpen. In 1749 overleed Isaak, waarna weduwe Anna de verfhandel samen met haar zoon voortzette.
Zijn boekjes worden nog gebruikt in de kerk
Een andere zoon van Johannes was Abraham Hellenbroek (1658 – 1731) een Nederlandse gereformeerde predikant. Door vererving werd Abraham in 1725 gedeeld eigenaar van het buurhuis. Hij behoorde tot de stroming van de Nadere Reformatie en is vooral bekend geworden door het catechisatieboekje Voorbeeld der Goddelijke waarheden, dat nog steeds gebruikt wordt in bevindelijk-gereformeerde kerken.
Abraham wordt gedoopt in de Nieuwezijds Kapel. In zijn kinderjaren gaat hij naar de gewone ‘oefen-school’, waarna hij op de Franse en Hollandse scholen bijzonder goed wordt in schrijven en rekenen. Als hij ruim zes jaar oud is, heerst er in Amsterdam bijna een jaar lang een zware pestepidemie die aan 24.165 mensen het leven kost. Het gezin Hellenbroek blijft echter gespaard.
Als hij tien jaar is gaat hij naar één van de Latijnse scholen, waarvan er veel in Amsterdam zijn. Daarna stapt Abraham over naar het academisch onderwijs, hij behoort tot de beste leerlingen. Op de Latijnse academie volgt hij een theologie studie. En dan wordt hij predikant in verschillende gemeenten, zoals Zwijndrecht, Zwammerdam en Rotterdam. Hij overlijdt in 1731.
Ook is het eeuwen een broodbakkershuis geweest
Hoe het ons huis nummer 2 verging qua vererving weten we niet precies, want in 1679 vinden we pas de eerste transportakte. Neeltie Cornelis, waarschijnlijk familie van Marretje Joosten verkoopt dan aan de aswerker Jacob Corneliszn Schot het huis.
Een aswerker is iemand die Potas maakt. Dat werd gehaald uit Danzig en Koningsbergen, door eiken en beuken te verbranden, de houtas op te lossen in water en de gefilterde oplossing in te dampen. Het oplosbare zout dat overbleef werd potas genoemd omdat het in potten werd verhandeld.
In de akte uit 1679 wordt de straat Eerste Tuindwarsstraat genoemd, het pand wordt dan gehuurd door een bakker. En bakkers zullen er tijden in verblijven. Zoals in 1705, en ook in 1742 is het de bakker J. Spleethof. In 1764 koopt de bewoner Jan Siegenboog het huis en bijna 100 jaar later, in 1851, is de broodbakker Arnoldus Metz huurder en in 1864 de broodbakker Anthony Wolken.
In 1939 zat er blijkbaar een kroeg in het pand, want toen werd er een drankvergunning aangevraagd. Volgens reclame op de gevel was er ook een biljart en waren er piano concerten. In 1953 zien we reclame van een meubel stoffeerderij op de ramen, in 1958-1963 zien we een schoenen winkel op de foto en in 1968 worden er kleren verkocht.
Wanneer het pand zijn top kwijtgeraakt is weten we eigenlijk niet goed, het zal tussen 1942 en 1953 geweest zijn. De oudste foto is van 1930 dus hoe het huis ervoor eruit gezien heeft weten we eigenlijk niet echt. Wél weten we dat in 1730 de precario ingaat voor twee pothuizen en een regenbak aan de kant van de Tuinstraat. Albert Smook is dan de eigenaar. De precario voor een put voor het huis in de straat ging al in 1671 in, de weduwe van Jan Hendrik Roszak is dan eigenaar. In 1846 bestaat het precario uit een ‘uittimmering tot vergroting en ingang, pomp en gootsteen, kruierspothuis en regenbak’. In 1883 bliijken er twee pothuizen, een gootsteen en een uittimmering te zijn. Bij een verbouwing in 1911 verdwenen de pothuizen en werd de winkelruimte ruim vergroot. Er wordt dan ook een zogenaamde ‘Monierkelder’ gemaakt.
Op het moment dat Stadsherstel het pand kocht restten er alleen nog de begane grond en de eerste verdieping. Bij de reconstructie ervan is in de gevel aan de Egelantiersdwarsstraat 2 de gevelsteen met het jaartal 1625 opnieuw aangebracht.
In het pand bevindt zich nu een stenen- en sieradenwinkel. Ze verkopen kristallen, mineralen en unieke handgemaakte sieraden; edelsteen kettingen, armbanden , oorbellen, mala’ s enzovoort.
De romeinen vonden beton uit en een fransman gewapend beton
In 1911 kwam er een Monier kelder, dat is een kelder in gewapend beton uitgevoerd. Gewapend beton is uitgevonden door Joseph Monier (1832-1906). En dat terwijl de bereiding en toepassing van beton al bij de Romeinen bekend was, maar die kennis ging verloren.
Omstreeks 1845 experimenteerde de Franse tuinier Joseph-Louis Lambot met bloembakken van ijzerdraad die met cementmortel werden omhuld. Deze uitvinding werd fer ciment (cementijzer) genoemd. De tuinier Monier ging verder op dit spoor en onderzocht ook andere toepassingen van dit materiaal. Monier toonde zijn bloembakken voor het eerst op de Parijse wereldtentoonstelling van 1867. In datzelfde jaar (1867) vroeg hij zijn eerste patent aan. Die werd beton armé (gewapend beton) genoemd. Monier maakte niet alleen bloembakken, maar ook manden, buizen, reservoirs en zelfs vloerplaten van gewapend beton. Men sprak wel van het système Monier.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Stadsarchief Amsterdam
Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed
Beeldbank Rijksmuseum
Delpher