Ons oprichtingsverhaal
Vervallen en verkrot, dat was Amsterdam in de jaren vijftig van de vorige eeuw. De term ‘Derde Wereldstad’ is wel eens gebruikt om het verval te beschrijven. Verkrotte huizen die veelal in de stutten stonden, afgebroken panden en bouwvallen bepaalden het stadsbeeld. Gelukkig waren er particulieren die de schoonheid van de stad nog zagen en iets tegen het verval wilden doen. Zij richtten Stadsherstel op, redden de monumenten en de historische binnenstad en gaven de stad weer haar woonfunctie terug.
Bouwkundige achteruitgang
De bouwkundige achteruitgang van Amsterdam begon eind 18e eeuw. Tijdens deze periode had Nederland last van armoede, zichtbaar door leegstand en verwaarlozing van gebouwen. Eind 19e eeuw zorgde de industriële revolutie voor rijkdom, maar ook weer voor verval. In dit geval niet veroorzaakt door leegstand, maar juist doordat meer mensen van het platteland naar de stad trokken. Hierdoor vormde zich een arme bevolkingsgroep (de arbeidersklasse), die woonde in gesplitste woningen en volgebouwde binnenterreinen. Volkswijken als de Jordaan, de Jodenbuurt en de Westelijke en Oostelijke Eilanden verpauperden en vervuilden. Nieuwe volksbuurten ontstonden buiten de oude stad.
Bovendien verlieten de nieuwe rijken de stank en het vuil van de overvolle stad en vestigden zich in de randgemeenten. Hun plaats aan de grachten werd ingenomen door kantoren.
Krotopruiming en verval
In het begin van de 20e eeuw richtte de overheid zich op het bouwen van uitbreidingswijken om de arbeidersklasse op te vangen. Voor de binnenstad werd cityvorming bedacht: het centrum zou voor een groot deel worden bestemd voor kantoorfuncties, vermaak en industrie. In 1930 verscheen het Algemeen plan voor sanering en krotopruiming in de hele stad. Woningen in de Jordaan, de Jodenbuurt, de Westelijke en Oostelijke Eilanden moesten worden vervangen. Een jaar later kwam de Nota Stadsontwikkeling en Verkeer, waarin werd gepleit voor grote verkeersdoorbraken om de binnenstad bereikbaar te houden. Maar de economische crisis in de jaren dertig, die ook bijdroeg aan bouwkundig verval, vertraagde de uitvoering van het plan.
Daarnaast kwam in de Tweede Wereldoorlog de bouwproductie vrijwel geheel stil te liggen. De binnenstad had nauwelijks oorlogsschade opgelopen, maar toch zorgde de Duitse bezetting voor nog meer vervallen panden. En tijdens de hongerwinter werd het houtwerk van de lege huizen van voormalige Joodse bewoners gebruikt als brandstof voor de noodkachels van de Amsterdammers, waardoor panden instortten of er nog maar deels stonden. “Het leek wel of de buurt een zware bomaanval had doorstaan: overal ruïnes en half ingestorte huizen”, zo schreef het Stedelijk Jaarverslag 1945 over de Jodenbuurt.
Wederopbouwwet
Wederopbouwen en protest voor behoud
Na de bevrijding wilde het stadsbestuur de herinrichting van de stad hervatten. In 1949 werd begonnen met de ophoging van de grond van het toekomstige stadsdeel Slotermeer. De binnenstad – behalve de zwaar gehavende Jodenbuurt – had vooralsnog geen prioriteit. In 1950 kwam er de Wederopbouw wet, het gaf de gemeente grotere bevoegdheden om in te grijpen in de binnenstad.
In februari 1953 werden vier wederopbouwplannen aangenomen door de gemeenteraad: voor de Nieuwmarktbuurt, de Jodenbreestraat, de Weesperstraat en de Oostelijke Eilanden. De wederopbouwplannen zouden zorgen voor grootschalige sloop in de binnenstad. Dit was het begin van protest voor het behoud van de historische Amsterdamse binnenstad. Binnen de gemeente begonnen twee groepen zich te ontwikkelen. In hetzelfde jaar werd namelijk het Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg, een aparte afdeling direct vallend onder de directeur van Publieke Werken, opgericht. Ruud Meischke werd directeur van het Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg en samen met Geurt Brinkgreve kwam hij in protest tegen de cityvorming. Geurt Brinkgreve en Ruud Meischke behoorden tot de groep Amsterdammers die de initiatiefnemers waren van Stadsherstel.
Plan Kaasjager
Protest tegen grachten demp plan hoofdcommissaris
Ook de bewoners van Amsterdam begonnen wakker te worden. Dat was vooral in oktober 1954, toen verscheen het beruchte Plan Kaasjager. Hoofdcommissaris Hendrik Kaasjager had dit plan op verzoek van het gemeentebestuur gemaakt. Hij stelde voor om een aantal grachten te dempen voor het groeiende verkeer. Het idee was om het Singel, de Kloveniersburgwal en de Geldersekade dicht te gooien. De plannen van de hoofdcommissaris zorgden voor een schokeffect. Een deel van de Amsterdamse bevolking begon in te zien dat de verwaarloosde binnenstad het herstellen waard was. Vanuit deze tegenbeweging is Stadsherstel ontstaan. Maar zover was het nog niet.
Geurt Brinkgreve
De bedreigde stad onder de aandacht
De jonge kunstenaar/journalist en geestelijk vader van Stadsherstel Geurt Brinkgreve, schreef in de jaren vijftig enkele vlammende artikelen in Elseviers Weekblad en in het orgaan van de Bond Heemschut, maar was ervan overtuigd dat er meer moest gebeuren. Hij wilde de opgelaaide geestdrift voor het historische Amsterdam omzetten in daden. Maar, zo wist hij, als jong kunstenaar had hij weinig kans om het gemeentebestuur een andere weg te doen kiezen. Hij nam contact op met de president van het Gerechtshof, jhr. mr. J. van der Does de Willebois, hem beter bekend als ‘oom Joost’. Deze notabele was een actief Heemschutter en natuurbeschermer.
Van der Does schreef een brief aan de voorzitter van de Kamer van Koophandel, mr. D.A. Delprat, waarin hij het probleem uitlegde. Ome Joost drong aan op een gesprek bij Delprat thuis, waar ze rustig over het onderwerp konden praten en dus niet een half uurtje op kantoor. In het daaropvolgend gesprek werd het idee geboren om een breed samengesteld en gezaghebbend comité te vormen, om de dialoog met het stadsbestuur aan te gaan.
Bekijk HIER de lezing die wij over Geurt Brinkgreve hebben georganiseerd.
Wederopbouwplannen –
sloop van de Jodenbuurt
In de zomer van 1954 is in het historisch museum van onze stad een tentoonstelling gehouden onder de titel ‘verdwijnen stadsschoon’. Deze expositie stelt de vraag die met brandende bezorgdheid in veler harten leeft: is de schoonheid van Amsterdam stervende en bezig ten onder te gaan?
De Amsterdamse Kring
Eén van de uitkomsten van het gesprek tussen de twee Amsterdamse notabelen en de jonge kunstenaar was dat Brinkgreve de leden van de Amsterdamse Kring in een voordracht op de hoogte zou stellen over de bedreigingen voor de stad.
Notulen
Oprichting comité De Stad Amsterdam
De lezing van Brinkgreve – en van de wethouder Publieke Werken en Stadsontwikkeling Goos van ’t Hull, die twee weken later de visie van gemeentelijke zijde mocht belichten – werd inderdaad door het bestuur van de Amsterdamse Kring aangegrepen om de plannen uit te voeren die Van der Does de Willebois, Delprat en Brinkgreve eerder hadden uitgewerkt om tot een breed samengesteld, gezaghebbend comité te komen. In het jaarverslag van de Amsterdamse Kring staat hierover:
“Deze beide voordrachten waren ook daarom van groot belang, omdat zij aan het einde van het verslagjaar leidden tot de instelling van een comité, het Comité ‘De Stad Amsterdam’, dat zich onder voorzitterschap van Jhr. Six van Hillegom, ten doel stelt een groot aantal ingezetenen van Amsterdam uit de meest uiteenlopende categorieën van bedrijf en beroep bij de oplossing van het vraagstuk, hoe het karakteristieke Amsterdamse stedeschoon kan worden behouden bij het voldoen aan de steeds toenemende eisen van het economisch leven en van het verkeer, te betrekken.”
Hoewel niet vermeld, zal het uitlekken van het Plan Kaasjager – in dezelfde maand waarin de beide lezingen gehouden werden – ook een rol hebben gespeeld bij het vormen van het Comité De Stad Amsterdam.
Op 14 januari 1955 vergaderden twaalf leden van de Amsterdamse Kring voor de eerste maal om tot de oprichting van het Comité De Stad Amsterdam te komen. Voorafgaand aan deze vergadering was een brief geschreven aan 120 notabelen waarin hen werd gevraagd zitting te nemen in een comité van aanbeveling.
In de vergadering werd de samenstelling van het Comité De Stad Amsterdam geregeld. Naast de twaalf initiatiefnemers vanuit de Amsterdamse Kring werden tien anderen hierin opgenomen, waaronder Heemschutter Ton Koot en de voor de oprichting van Stadsherstel zo belangrijke H. van Saane. Brinkgreve werd secretaris, maar aangezien deze zich al geregeld als opponent van de gemeente had gemanifesteerd, werd besloten dit vooralsnog niet openbaar te maken. De notulen vermelden hierover: “Teneinde overbodige wrijving te vermijden zal de secretaris in de aanvang niet als zodanig naar buiten optreden.” Maar zeer tot ongenoegen van voorzitter Six van Hillegom zouden de notulen van deze eerste vergadering naar de pers uitlekken. Daarom vond men het verstandiger Brinkgreve als secretaris te vervangen. De advocaat mr J. Jolles aanvaardde de functie, maar Brinkgreve zou als – steeds onvermelde – adjunct secretaris het grootste deel van de werkzaamheden op zich nemen.
Oprichting
Geen huis maar Stadsherstel
In de vergadering van het Comité De Stad Amsterdam van 6 juli 1955 werd een ‘Memorandum ter voorbereiding van een Maatschappij Stadsherstel’ gepresenteerd. Dit stuk werd geschreven door Geurt Brinkgreve. Hij werd hierbij geadviseerd door de directeur van het Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg, ir R. Meischke. Het idee voor een maatschappij tot stadsherstel was geboren tijdens gesprekken van Brinkgreve en Meischke, die elkaar ontmoetten toen eerstgenoemde in 1953 naar het pas opgerichte Bureau Monumentenzorg toog om informatie te krijgen voor een artikel over het herstel van de oorlogsschade en de rol van monumentenzorg daarin. De twee heren spraken over de toekomst van de Amsterdamse binnenstad.
Brinkgreve, woonachtig in een 18e-eeuws arbeidershuisje op de Lijnbaansgracht, wist uit eigen ervaring en die van vrienden en kennissen dat wonen in het oude centrum voor veel mensen aantrekkelijk zou zijn. Meischke wist dat het heel goed mogelijk was om de oude huizen van modern wooncomfort te voorzien. De heren kwamen tot de conclusie dat monumentenzorg de zaak van een geheel andere kant zou moeten gaan bekijken.
Eerste hoekpand
Niet meer het enkele interessante gebouw op zichzelf, maar het huis als onderdeel van een blok, van een buurt, ja, van de hele oude stad met haar eigen structuur en verhoudingen. Dit betekende een ommezwaai van incidenteel huis-herstel naar stadsherstel als uiteindelijk doel.
Het grotere geheel
Memorandum ter oprichting van Stadsherstel
Brinkgreve wijst in zijn Memorandum erop dat de huidige volkswoningbouw in de stadsuitbreidinggebieden in een behoefte voorziet, maar dat niet iedereen in een gestandaardiseerd huis kan of wil wonen, vanwege beroepsuitoefening (kantoor-aan-huis, atelier) of leefsituatie (alleenstaanden, studenten). Bovendien bestaat er nog een behoefte aan het wonen in een sfeervolle omgeving.
De oude, verwaarloosde stadskernen zouden in deze behoefte kunnen voorzien, maar:
“Het aanbod van goede huurwoningen in de oude stad is gering, doordat het huizenbezit daar uiterst versnipperd is en zich veelal in handen bevindt van onbekwame of ongeïnteresseerde eigenaars, die berusten in het gangbare sociale en bouwkundige verval en de hogere huur voor industrieel misbruik der panden prefereren boven de kosten ener voor behoud noodzakelijke herstelling.”
Dus, zo vervolgt Brinkgreve:
“Op grond van de bovenstaande overwegingen (…) komt de wenselijkheid naar voren voor het oprichten van een maatschappij, die op groter schaal dan tot dusver is geschied, de voorziening in de genoemde woonbehoefte door herstel, modernisering en exploitatie van oude huizen ter hand neemt.”
Herstel van de woonfunctie is voor de regeneratie van de binnenstad noodzakelijk, aldus Brinkgreve. Hier snijdt het mes aan twee kanten, want tegelijkertijd wordt hiermee de woningnood bestreden, hetgeen weer fiscale voordelen met zich meebrengt:
“De Maatschappij zal werkzaam zijn in het belang van verbetering der volkshuisvesting en daarom toelating verzoeken op grond van art. 6, par. 2 van het Woningbesluit, zodat de Maatschappij kan profiteren van de fiscale voorrechten, welke ook woningbouwverenigingen genieten.”
Het idee om de nieuw op te richten maatschappij een zogenoemde toegelaten instelling in dienst van de volkshuisvesting te maken, was afkomstig van de eerder genoemde H. van Saane. Deze was oprichter en directeur van de Nederlandse Maatschappij voor Volkshuisvesting (Nemavo), een Naamloze Vennootschap op het gebied van de volkshuisvesting. In de genoemde vergadering van 6 juli 1955 werd besloten het Memorandum te doen vermenigvuldigen en aan de leden toe te sturen, zodat ze in de volgende vergadering erover zouden kunnen discussiëren. Het stuk werd in de vergadering van 18 augustus inderdaad besproken, maar de ontvangst was niet alom positief. Men was niet overtuigd van de economische haalbaarheid van het plan. Het was aan voorzitter Six van Hillegom – door Brinkgreve twintig jaar later beschreven als een “Amsterdamse regent van de oude stempel, autoritair, energiek, bruusk, en vervuld met een brandende liefde voor zijn stad” * – te danken dat de vergadering besloot tot het instellen van een commissie die de plannen – en vooral de economische basis ervan – verder moest uitwerken.
Een N.V. werd opgericht om zo snel mogelijk de stad te redden
De inspanningen van het comité ‘De Stad Amsterdam’ om te onderzoeken of het mogelijk was een maatschappij op te richten die, onafhankelijk van het gemeentebeleid, het verval van de binnenstad van Amsterdam zou kunnen keren, werpen in 1956 vruchten af. Een succesformule wordt ontwikkeld die nog steeds de organisatie van Stadsherstel Amsterdam bepaalt. Er wordt gekozen voor een N.V. en niet voor een Vereniging of Stichting omdat met een N.V. het mogelijk was om sneller geld bij elkaar te krijgen en te laten zien dat de Amsterdamse panden gerestaureerd konden worden. Want er was haast geboden, er werd al veel te veel gesloopt.
Een goede doelen N.V. met een maatschappelijk doel
Maar het is geen gewone N.V. die opgericht werd. De aandeelhouders krijgen namelijk maar een bescheiden dividend en hun aandeel groeit niet mee met de waardestijging van de organisatie. De overige verdiensten blijven altijd binnen het bedrijf om nieuwe projecten te restaureren. Een N.V. dus die met het kapitaal van de aandeelhouders panden aankoopt en, indien daarvoor geld en subsidies aanwezig zijn, panden restaureert en opnieuw bewoonbaar of bruikbaar maakt.
In de acquisitie van nieuw kapitaal speelde Six van Hillegom de grootste rol. ‘Bier-Six’, hij was directeur van de Amstel brouwerij, beschikte als succesvol ondernemer over een wijdvertakt netwerk en wist in korte tijd een eigen vermogen van 1.100.000 gulden geplaatst te krijgen. Er wordt gezegd dat hij in een kwartier al het geld bij elkaar gebeld had. En zo werd op 30 augustus 1956 Stadsherstel opgericht.
1e aankoop, Brouwersgracht 86
Stadsherstel vestigt zich op de zolderkamer van het Bureau Monumentenzorg aan de Dirk van Hasseltsteeg. Ze telt slechts één medewerker: directeur Van Houten.
Het plan van werkzaamheden in de drie opbouwjaren werd helaas niet gehaald. Het was moeilijk en de eerste directeur hanteerde een voorzichtig aankoopbeleid. Toch werd er aangekocht en gerestaureerd. De eerste aankoop is Brouwersgracht 86 en het boekjaar 1957 wordt afgesloten met een huizenbezit van 12 panden. De allereerste restauraties, Zandhoek 13 en Langestraat 80, worden dan ook voltooid. Later, onder directeur Hengeveld, Eggenkamp en nu Onno Meerstadt zijn er meer dan 750 monumentale panden gerestaureerd en herbestemd en niet alleen in Amsterdam. Dat is iets wat onze oprichters wel bedacht hadden, maar niet hadden verwacht dat het werkelijkheid zou worden.
Stadsherstel nu
Stadsherstel richt zich al tientallen jaren niet meer alleen op het restaureren van woonhuismonumenten in Amsterdam. Vele soorten panden zoals kerken, forten, pakhuizen, scholen en industriële monumenten heeft zij onder haar hoede. En het werkgebied is in de loop der jaren uitgebreid tot 45 kilometer rondom Amsterdam.
Lees HIER meer over de organisatie nu