S
Sint Jansstraat 42, AmsterdamDe oudst bekende bewoner van dit pand verkoopt baleinen. Deze worden voor van alles gebruikt: van mesheft tot parasolspaak en van rijzweep tot gratentrekker. Hier hing dan ook ‘De Walvisvangst’ uit. Onder de latere bewoners een marktkoopman die zijn huwelijk binnen een half jaar voor gezien houdt.
Baleinen: van korset tot gratentrekker
Als het huis in 1669 wordt verkocht, hangt hier ‘De Walvisvangst’ uit. De eigenaar, Gerrit Christiaensz, was dan ook balijnverkoper.
Baleinen of hoornplaten zijn afkomstig uit de baard van de walvis, een soort zeefachtige (gebits)structuur waarmee het plankton uit het water wordt gefilterd. Afhankelijk van de walvissoort kan een balein van een halve tot wel 3,5 meter lang zijn. Ze zijn van een elastische, hoornachtige stof van keratine en verhit in water kunnen ze in allerlei vormen worden geperst. Gedroogde baleinen zijn flexibel en toch sterk. Van de 17e tot zelfs in de 20e eeuw kenden ze vele toepassingen. Zo werden ze gebruikt om structuur in kleding te creëren: we kennen ze uit de korsetten, hoepelframes voor rokken en stijve boorden en kragen. Maar ook waren de spaken van een paraplu en parasol vaak gemaakt van balein. Daarnaast werden ze gebruikt in manden, dozen, snuifdozen, mesheften, maatstokken, waaiers, rijzwepen, schilderijlijsten, portretmedaillons, medische instrumenten, schaakstukken en de zogenaamde gratentrekker. Dit was een speciaal hulpmiddeltje om een visgraat uit iemands keel te kunnen halen. Een baleinverkoper zal dus best een aardige boterham hebben verdiend in die dagen. Gerrit vangt ƒ 5230,- voor het huis. De secreetkuyl wordt gedeeld met het buurpand, huidig nummer 44 en ook “’t afschutsel op de solder van desen huyse en ’t huys aen d’oostsijde” is gemeenschappelijk.
“’t Is geen muggeswerm in ’t vleesch gekropen”
De nieuwe eigenaar wordt François de Creux. We weten niet met zekerheid of dit dezelfde persoon is die zich enkele jaren daarvoor bezighield met de oorzaak van verspreiding van de pest. Deze De Creux noemt zichzelf in 1665 een ongeleerd man en trekt – tegen de inmiddels door medici al algemeen aanvaarde opvatting in – besmetting in twijfel in zijn ‘Noodige bedenckinge op de pest-beschryvinge van Paulus Barbette’. Volgens zijn poëtische beschrijving moet de oorzaak gezocht worden in wandelende nieren:
“’t En is geen vreemd Vergift, uyt Famaas-huys gelopen
’t En is geen Mugge-swerm, door ’t vel, in ’t vleesch gekropen
’t En is geen Hemels-vier, ’t welck ons het bloed verhit
’t Is enkel Nierenquat, ’t geen inde Lenden sit
De Vastigheyt des Bloeds is los, de Nieren lopen.”
De eerstvolgende bekende overdracht is pas in 1748 als een half part in het huis en erf bij een executieverkoop ƒ 700,- opbrengt. Cornelis Swanenburg en Jan van Haren zijn de kopers. De voormalig eigenaar was Johannes Hagen. In 1742 werd het huis verhuurd aan Johannes Milas die hier een hoedenwinkel heeft. Hij verdient daarmee ƒ 600,- en betaalt ƒ 265,- aan huur.
Marktkoopman van ‘gemaakt ondergoed’
In 1765 wordt Jacob de Koning voor ƒ 400,- eigenaar van een kwart in het huis en erf, op dat moment bewoond door Robbert Kerst. In 1778 koopt hij van Jan van Haren nog eens een kwart, voor ƒ 650,-. In 1800 koopt Anna Maria de Koningh een kwart part in het huis voor ƒ 540,- van C.B.V. de Blieck en M.M. Dingelhoff. Tot tenminste 1805 staat De Koning vermeld als eigenaar. In dat jaar kent het pand twee huurders: J. Magielsen betaalt ƒ 150,- huur voor het huis, G. Volmer huurt een kamer voor ƒ 100,-.
Tenminste tussen 1851 en 1864 is blikslager Gerrit van Zadel de hoofdbewoner; de voor- en achterkamer zijn eveneens bewoond in dat eerste jaar. In 1879 woont hier Marinus Volgenant (geboren 1840), steendrukker. Ook verhuurd zijn 1-hoog voor en -achter en 2-hoog achter. Marinus is getrouwd met Meglelda Gakes (geboren 1827) en zij hebben drie zonen en twee dochters: de tweeling Otto Marinus & Ida Johanna Wilhelmina (1863), Gerrit Jan (1865), Maglelda Maria, Geertruida (1868) en Jan Hendrik (1871).
Rond 1923-1924 staat Leman Geleerd (1861 – Sobibor, 1943) geregistreerd op dit adres als marktkoopman van ‘gemaakt ondergoed’, lingerieën en manufacturen op het Waterlooplein en ‘over het IJ’, maar hij was in zijn leven ook diamantversteller. Hij is op dat moment weer alleenstaand. In februari 1918 is hij op 56-jarige leeftijd met de 29 jaar oude katholieke Gertrud Paefgen uit Düsseldorf getrouwd. Het huwelijk was geen succes: een half jaar later is het stel alweer gescheiden. Voor en tijdens zijn huwelijk woonde hij ook enige tijd in Antwerpen en Den Haag, maar vanaf 1919 was Amsterdam weer zijn woonplaats. Leman trouwt niet opnieuw. Zijn laatst bekende woonadres, hij is dan al bejaard, is Rusthuis Sophialaan.
Dit karakteristieke 17e-eeuwse huisje met houtskelet heeft een sobere18e-eeuwse rollagenklok, gebogen afdekking en houten onderpui. Samen met Sint Jansstraat 44 en nummer 46 vormt het één complex van studentenwoningen.
We konden de drie panden overnemen van Krasnapolsky, dat hier zeventien panden sloopt ten behoeve van een parkeergarage met de ingang aan deze straat vlak naast onze drie monumenten. Dit buurtje staat er dan verloederd bij: veel oude pandjes verkrotten en worden onbewoonbaar verklaard. Er is veel drugsoverlast en criminaliteit en er wordt gekraakt. Door deze geslaagde restauratie besloot Krasnapolsky meer panden aan ons over te dragen voor restauratie.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Amsterdam Monumentenstad
Delpher
Joods Monument
Stadsarchief Amsterdam
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: Rappange architecten en partners
Restauratieaannemer: Dickhoff