Singel 419
Singel 419, AmsterdamDit huisje in de schaduw van een aantal imposante buurpanden stond in de 17e eeuw letterlijk in de ‘drek’ van de naastgelegen Handboogdoelen. Gelukkig kreeg de eigenaar toestemming om het op te hogen, wat het woongenot zeker ten goede zal zijn gekomen. Een van de eigenaren zorgde ervoor dat er eind 18e eeuw een Wapengenootschap werd opgericht. Voor wapens hoefde hij niet ver te reiken.
De buurmannen waren imposant en .. explosief
Dit huisje nam van oudsher een heel bescheiden plaats in aan het Singel, zowel qua historische betekenis als qua uiterlijk. Met imposante buurmannen als de Handboogdoelen (Singel 421), het Bushuis (nummer 423) en tenslotte op nummer 425 het gebouw van de Voetboogdoelen zal het kleine pandje behoorlijk in het niet zijn gevallen. In hoeverre blijkt wel uit stukken van 1663 waarin wordt verklaard dat het huis ten opzichte van de buurpanden te laag ligt en opgevijzeld dient te worden, waarvoor in 1667 toestemming wordt gegeven. Eigenaar Barend Barentsz van Biesten ondervindt overlast van water en drijvend vuil uit het secreet van de naastgelegen Doelen.
Voor dit ophogen wordt de beperkende bouwvoorwaarde die tot dan toe gold afgekocht: “dat men dit erve so hoogh nyet en sal moghen timmeren, dat daerdoor het opslaen van de veijnsters van de voorss. handboochsdoelen belet werde”.
Het gebouw van de Handdoelen stond hier al lang voor dit huisje werd gebouwd: halverwege de 15e eeuw verscheen op het voormalige Schapenveld – het stuk grond begrensd door de huidige Kalverstraat, Heiligeweg, Spui en Singel – eerst het oefenterrein van de Voetboogdoelen en in 1512 werd het aangewezen als de nieuwe locatie voor de Handdoelen, die er een laat-Gotisch bouwwerk liet plaatsen.
Na de afbraak van de stadsmuur kwam de hoofdingang aan het Singel
Het terrein van de Handdoelen was van ongeveer dezelfde afmeting als dat van de Voetboogdoelen, waarvan het gescheiden was door een houten hek. Om een beeld te krijgen van deze vroege situatie: de terreinen werden doorkruist door twee dwarssloten en een langssloot en liepen tot aan de Kalverstraat en achterlangs het huidige Singel 413-419 tot aan de achterzijde van de toenmalige huizen aan het Spui. Oorspronkelijk was de voorzijde van de Handdoelen naar de Kalverstraat, de hoofdentree, gericht. Pas na de afbraak van de stadsmuur rond 1601 kwam de hoofdingang aan het Singel. Op het veld tussen de beide Doelen werd in 1606 het Stadsmagazijn – ook wel Bushuis, artilleriehuis of militiegebouw genoemd – gebouwd, als stalling voor geschut. Tussen dit gebouw en de Handdoelen kwam een toegangspoort naar het hof. Bij een latere vernieuwing kreeg die vertrekken boven de doorgang en een bekroning door de beschermheilige van de handboogschutters, de martelaar Sint Sebastiaan.
Op de stadskaart van 1597 is de plek waar nu Singel 413-419 staan leeg, maar op de stadskaart van 1625 zien we hier bebouwing. Ook is te zien dat achter de vier huizen nog twee huizen stonden, met hun voorkant richting de tuin. Deze hoorden bij het terrein van de Handdoelen en zijn later verbonden met het doelengebouw.
Eigendom van kuipers
In 1606, het jaar dat het Bushuis is gebouwd, werd het destijds lege erf getekend met nummer 1 – waar nu Singel 419 staat – gekocht door kuiper Harmen Jansz van de eerdere eigenaar, Popius Occo. Harmen koopt een dag later van Vroutge Dircks nog een huis en erf, aan de noordzijde belendend aan Wouter Pietersz die net eigenaar is geworden van nummer 417 en de Handboogdoelen aan de zuidzijde, mogelijk gaat het hier om één van de twee huizen aan de achterzijde.
Het erf is 39 voet lang en aan de straatzijde 17,5 voet breed en achter 16,5 voet. In 1610 bij de executieverkoop van de boedel van Jansz is het bebouwd en wordt het voor ƒ 3015,- gekocht door weer een kuiper, Gerrit Philipsz. Het huis blijft vervolgens ruim een halve eeuw in de familie.
In 1662 wordt het door de erfgenamen verkocht voor ƒ 7000,- aan eerdergenoemde kleermaker Barend Barentsz van Biesten. Waarschijnlijk is ook hier een link te leggen met de familie van de vorige eigenaar: in 1661 gaat ene Femmetje Gerrits van Biesten – vlak voor haar overlijden – in ondertrouw. Eerder in 1638 is sprake van ondertrouw van een dan 22-jarige (minderjarige) Femmetje Gerrits, van wie de zoon van Gerrit Philipsz destijds voogd is. Was haar eerste echtgenoot nog zilversmid, in het tweede geval gaat het om een ijzerkramer.
Ondanks een dure opleiding in Parijs geen grote chirurgijn
Het huis komt uiteindelijk in eigendom van Baerent Rentsen: in 1709 koopt hij de ene helft bij de executieveiling van de vorige eigenaar, wijlen Barent Haman, die het van de erfgenamen van Van Biesten kocht. Uit de overdracht blijkt dat hier nog altijd ‘de Ton’ in de gevel staat en ‘De Coning van Engeland’ uithangt, zoals dit reeds in 1623 het geval was. Tapper Haman heeft ƒ 1200,- betaald voor zijn helft; Rentsen moet er ƒ 2150,- voor neerleggen. De andere helft koopt hij in 1723 voor ƒ 1800,- van de erfgenamen van Van Biesten.
In 1742 is hier een meester-chirurgijn gevestigd: Gideon Pinart. Pinart hoorde in 1728 tot een select groepje van drie jongemannen die van de burgemeester op kosten van de kas van de Hortus Botanicus en de overheden van het chirurgijnsgilde een dure opleiding mocht volgen in Parijs, kosten: ƒ 2000,- per student per jaar. De Nederlandse ambassadeur aldaar, Boreel, was zeer onder de indruk van het kunnen van de Parijse chirurgen, die destijds een vooraanstaande rol hadden binnen de Europese heelkunde. Deze dominante rol was waarschijnlijk vooral te danken aan de vele oorlogen die Lodewijk XIV en XV voerden, waardoor er veel vraag was naar bekwame chirurgen.
Henry François le Dran (1685-1770) zou de studenten in drie jaar tijd anatomie en chirurgie bijbrengen. Helaas werd geen van drieën een succesvol chirurgijn, het experiment is daarna dan ook niet herhaald.
In 1772 verkopen Rentsen’s erfgenamen het huis aan meesterschilder en glazenmaker Willem van Beek voor ƒ 8100,-. Er is dan geen sprake meer van een gevelsteen of uithangbord. Zijn zus Geertruy Elisabeth van Beek is enig erfgename en nadat beiden zijn overleden komt het huis in 1795 in bezit van Geertruy’s dochter Maria Arnoldus die in 1789 in ondertrouw is gegaan met Achilles Magalli. Magalli was – zo staat te lezen in het Dagblad der vergaderingen van den Raad der Gemeente van Amsterdam in 1796, “het tweede jaar der Bataafsche vryheid” – kapitein in de eerste compagnie van deze wijk, wijk 27.
Voor die tijd, in 1783, behoorde Magalli tot “eenige weldenkende en weldoenende Vaderlanders, overtuigd van de nuttigheid en noodzaaklykheid des Wapenhandels, onder welken toch de waare Vaderlandsliefde zo zeer aangewakkerd wordt”. Dit gezelschap kromp echter al snel van 13 initiële leden naar vijf. Deze vijf, waaronder Magalli, zijn volhardend en zetten het plan door: “Hy toch, die moed met standvastigheid paart, komt door onvermoeide arbeid alles te boven. Dit bewyzen die vyf leden, waardig dat hunne naamen der vergetelheid onttrokken worden”. Uiteindelijk leiden hun inspanningen in 1784 tot het wapengenootschap onder de spreuk ‘Tot Nut der schuttert’.
Een toegewijd patriot dus, maar van origine is Magalli Italiaan en na het overlijden van zijn vrouw keert hij terug naar zijn geboorteland. In 1813 laat hij het huis door gemachtigden in veiling brengen. Catharina Elisabeth Menke wordt eigenaresse voor slechts ƒ 2200,-.
Waarde bijna vervijfvoudigd in 75 jaar
In 1848 wordt Jan Blaaser, die al een deel van het huis bewoonde en koster was van de nabijgelegen Oude Lutherse Kerk, voor ƒ 5275,- eigenaar. Blaaser’s weduwe Anna Margaretha Rolf verkoopt in 1876 voor meer dan het dubbele, ƒ 11.800,-. Vier jaar later mogen de zusten Anna Elisabeth Margaretha en Elisabeth Fredrica Schnepel, beiden besteedster, voor nog eens ƒ 200,- meer het huis het hunne noemen. In 1887 komt het hele perceel in bezit van Anna en in 1905 verkoopt zij het voor ƒ 14.000,-.
In 1922 komt er een aanschrijving in verband met geconstateerde gebreken, waarna het huis geveild wordt en Jacob Dias Santilhano het winkelhuis met twee verhuurde bovenwoningen koopt voor ƒ 25.600,-. Santilhano heeft ook Singel 413 en 415 in bezit en heeft een elektrotechnisch installatiebureau.
In 1937 wordt De Amsterdamse Kurkenfabriek van nummer 417 eigenaar. Dit bedrijf wordt in 1942 geliquideerd en de enige directeur W. Bos neemt de panden als privépersoon over. Het pand was daarna jarenlang bekend om zijn winkel, de ‘Dassentent’. In 1963 hebben wij de vier panden 413-419 gezamenlijk gekocht.
Er is hier veel veranderd sinds de Doelen zich er vestigden op een voormalig schapenveld. De huiskerk aan het Spui werd vervangen door de Oude Lutherse Kerk en aan de andere zijde richting Koningsplein kreeg het gebouw van de Handboogdoelen, inmiddels een logement, in de 18e eeuw een nieuwe gevel. Sinds 1881 is het in gebruik als Universiteitsbibliotheek.
De leegstaande ruimte van de Koninklijke Stallen op de begane grond van het Bushuis werd tijdens de oorlogsjaren eveneens betrokken door de UB. Op nummer 425 op de plek van de Voetboogdoelen kwam in de 19e eeuw de rooms-katholieke Sint-Catharinakerk, die in 1939 werd afgebroken samen met de pastorie op nummer 427. Het terrein bleef leeg tot hier midden jaren zestig het hoofdgebouw van de UB werd neergezet, ook wel een voorbeeld van ‘koffieautomatenarchitectuur’ genoemd.
De gevelwand was op deze hoek onregelmatig omdat dit pand en Singel 413 op de hoek bij de Lutherse Kerk aanmerkelijk lager waren dan de andere gebouwen. Bij de restauratie is bij beide panden een verdieping tussengevoegd zodat de gevelwand nu een veel harmonischer beeld toont.
Nummer 419 – al vermeld in de Voorloopige monumentenlijst van 1928: “Halsgevel (eerste kwart 18e eeuw) met vleugelstukken, gebogen fronton met schelp” – werd als eerste aangepakt. De onderpui werd gewijzigd, waarmee een afzonderlijke toegang tot het bovenhuis werd gecreëerd.
Samen met de gerestaureerde Handdoelen en het Bushuis vormt deze voor het stadsbeeld zo kenmerkende gevelrij weer een prachtig plaatje.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Amstelodamum 36, 1939, Het Singel tusschen Spui en Heiligeweg, A.E. d’Ailly en 105, 2013, Eenheid in de doelen, Liselotte Leermakers
Chirurgijn in woelige tijden, David van Gesscher, Rigtje Foekje van der Sluis, 1990
Geschiedenis van het Wapen-Genootschap, onder de spreuk: Tot Nut der Schuttery, te Amsterdam, Th. van Leeuwen, 1786
Stadsarchief Amsterdam
Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst. Deel V, II. De gemeente Amsterdam, 1928
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: G. de Klerk
Restauratieaannemer: Kruizinga, G.J. Dijst & zn