Herenstraat 34
Herenstraat 34, AmsterdamDit pandje kende veel doopsgezinde eigenaren, waaronder meerdere families die kerkten bij de gemeente ‘’t Lam en de Toren’. Wat is de herkomst van die bijzondere naam?
Toen wij het kochten was het er droevig mee gesteld: op-en-neren hielden de boel bij elkaar. En dat met alle prachtig gerestaureerde Stadsherstelmonumenten aan de overzijde: dat konden wij natuurlijk niet zo laten en wij ontfermden ons over dit ‘vergeten monument’.
Hier mogen geen slopjes of steegjes komen
Als in 1616 metselaar Hendrick Gerritsz twee aangrenzende erven koopt aan de Keizersgracht op de hoek van de Herenstraat, doet hij hetzelfde als mandenmaker Hendrick Jansz op de tegenoverliggende hoek (de huidige nummers 33-41): hij zet er niet twee grachtenhuizen neer maar bebouwt ze overdwars met de voorgevels aan de Herenstraatzijde. En zo ontstaan Herenstraat 34 (mogelijk ook 32) tot en met nummer 40.
De twee erven van elk 20 voet breed en 69 voet diep waren het jaar ervoor gekocht voor ƒ 956,- en ƒ 1565,- en Gerritsz kan ze voor dezelfde bedragen overnemen. De gebouwde huizen zijn nu 40 voet diep en hebben een breedte van 14 voet.
Het fonkelnieuwe huis op nummer 34 wordt al in mei 1616 verkocht, aan Cornelis Claesz, die van beroep lichterman (havenarbeider) is. Met als voorwaarde in de verkoopakte dat de koper het erf “nyet sal moghen splitsen ofte smaldelen tot slopgens oft steechgens”. Ook mag er geen ambacht met het aambeeld worden uitgeoefend en tenslotte mag er geen platje op het getimmerte komen.
Twee families zijn eigenaar van het huis
Drie jaar in 1619 later doet Claesz het huis over aan zijn zoon: Claes Cornelisz Swartsenburgh, die er gaat wonen en een dochter Hester krijgt die vanuit dit huis trouwt met Abraham Fransen Vuiren. Later trouwt ze met Claes Claesz van Steenwerck die in Haarlem woont. Hij verkoopt ½ part van het huis en erf in 1678 aan ijzerkramer Jan van Steijn. Deze heeft op dat moment ook het buurpand op 32 in bezit. In 1722 is de zoon van Van Steijn eigenaar van het halve part: Gerrit van Boorn, die het beheer over het hele huis heeft.
Na zijn dood verkopen zijn erfgenamen – drie kleindochters en een achterkleindochter van Van Steijn – in 1733 in totaal 2/6 part voor ƒ 2200,- aan de kleinzonen Jan en Pieter van Boorn, die al 1/6 in bezit hadden en daarmee samen eigenaar van het halve perceel worden. Laatstgenoemde is ook eigenaar van nummer 32 en het perceel aan de achterzijde.
De andere helft is al die tijd in eigendom van de Swartsenburghs; het huis draagt ook de naam, zo leren wij bij vermeldingen in 1734 en 1737. Beeldhouwer Cornelis Swartsenburgh (1631 – 1669), zoon van Claes Cornelisz Swartsenburgh, trouwt in 1658 met Belea – Belletje – la Burch (ca. 1632-1695). Waarschijnlijk is Belida Swartsenburgh een dochter. Zij laat het halve part na haar overlijden in 1722 na aan de Verenigde Vlaamse en Waterlandse Doopsgezinde Gemeente.
Gerrit is buitenvader van het weeshuis
In 1751 wordt het halve part door de diaconie voor ƒ 1500,- verkocht aan Jan en aan Pieters zoon Gerrit van Boorn (1715-1765), waarmee de familie Van Boorn het gehele huis in eigendom krijgt. Het huis wordt dan bewoond door Adriaan Slaats. Gerrit erft ook het kwart part van zijn vader Pieter en vervolgens het halve part van zijn oom Jan.
Gerrit trouwt in 1756 met Sara Fries en beiden zijn doopsgezind bij ’t Lam en de Toren. Doopsgezinden kennen geen kinderdoop maar laten ‘mondige’ gelovigen bewust kiezen om volwaardig gemeentelid te worden; Sara is gedoopt op haar 18e en Gerrit op zijn 19e. Hij is actief in de doopsgezinde gemeenschap want behalve koopman bij de firma van Pieter en Jan is hij afwisselend diaken (1742-1748) en buitenvader van het weeshuis (1761-1765) bij ’t Lam en de Toren en regent van het eveneens doopsgezinde Rijpenhofje (1759-1762).
Het huis komt na het overlijden van Gerrit in handen van zijn weduwe en vier kinderen van zijn zus Margareta, die gehuwd was met Pieter van Leuvenig. Ook de Van Leuvenigs waren doopsgezind; hun tak behoorde tot de conservatievere gemeente die kerkte bij ‘De Zon’. Van tenminste drie van de kinderen, Gerrit, Anna en Pryna is bekend dat zij zich in 1733 lieten dopen. Broer Stephanus, zelf in 1731 gehuwd, is bij alle drie aanwezig als getuige, net als hun moeder.
Winkelier Doem heeft één dienstbode
In de 18e eeuw heeft Sand. Doem in het pand een kousenwinkel waarvoor hij ƒ 200,- huur betaalt. Hij wordt aangeslagen voor de personele quotisatie, de voorganger van inkomstenbelasting, waarbij o.a. het aantal dienstbodes maatgevend was. Hij heeft een inkomen van ƒ 800 en één dienstbode. In die tijd is er ook een pothuis als ingang van de kelder. In 1750 is dit pothuis weggebroken en vervangen door een schuin pothuis.
Eerdergenoemde Stephanus van Leuvenig is degene die bij de aanslag over de periode 1764-1766 als eigenaar vermeld staat. In 1766 wordt het huis dan voor het eerst weer in zijn geheel verkocht en wel aan Leonora Staats en Helena Krull, die ƒ 5000,- betalen. Helena is wees en als zij in 1771 in het huwelijk treedt met Elias Prins, wordt zij geassisteerd door haar zus Hendrica Krull. Tot in 1824 staat het huis op naam van Elias en later zijn weduwe. Uit de notulen van het Staats-bewind der Bataafsche Republiek van 1804 blijkt dat Helena dan al weduwe is.
In de 19e eeuw vinden wij koperslager W. Haak in het pand. Later was hier een koffiehuis en cafetaria Rivoli; tegenwoordig wordt er geknipt.
Het winkelpand Herenstraat 34 is een huis met drie lagen onder een 19e-eeuwse geprofileerde kroonlijst en met een houten onderpui. De bovenverdieping heeft een brede raampartij en op de eerste verdieping zijn opvallend grote ramen. Toen wij het kochten was het er slecht aan toe en werd het bij elkaar gehouden met op-en-neren. Omdat het bij aankoop een zogenaamd ‘vergeten monument’ was kon het toch op restauratiesubsidies rekenen. Van oorsprong zat er een kelder onder het pand; gezien de geringe oppervlakte van de begane grond is besloten deze terug te brengen.
Hoewel geen officieel monument, kochten wij het krotje vanuit het beleid om in de onmiddellijke omgeving van al in bezit zijnde monumenten ook niet-monumenten te restaureren om zo het uitstralingseffect zo groot mogelijk te laten zijn. Zeker in dit vroeg-17e-eeuwse verbindingsstraatje tussen Heren- en Keizersgracht waar we al vele monumenten restaureerden en dat onderdeel uitmaakt van het Werelderfgoedmonument Grachtengordel.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Delpher
Familiearchief De Clerq
Open archieven
Stadsarchief Amsterdam
Theo Bakker
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: Bouwbureau Stadsherstel
Restauratieaannemer: P.F. Boer en Zn.