Herenstraat 31
Herenstraat 31, AmsterdamIn 1807 is Johanna Oursel als weduwe van Johannes Storm eigenaresse van dit huis aan de Herenstraat. Ze woont met haar derde echtgenoot, de bekende hoogleraar Adriaan Kluit, aan het Rapenburg in Leiden als een schip gevuld met 17.750 kilo buskruit ontploft. De klap wordt tot in Den Haag gehoord en Johanna en Adriaan horen bij de 151 dodelijke slachtoffers.
‘De Vergulde Gecroonde Laekenbereijdersschaer’
In 1615 verkopen Burgemeesteren en Thesaurieren van Amsterdam erf nummer 5 aan de Herenstraat voor ƒ 1050,- aan speldenmaker Willem Courten. Het is 20 voet breed en 60 voet diep. Courten koopt ook het naastliggende erf, het huidige nummer 29.
Hij doet beide erven in 1620 weer van de hand; hij verkoopt dit nog lege erf met ƒ 1,- winst aan kleermaker Jan Claesz, die het vervolgens voor dezelfde prijs aan zijdelakenkoper Hiskia Theunisz verkoopt. Hij laat hier in 1621 een huis bouwen.
Net als bij het buurpand worden bepalingen opgenomen in de eerste koopakten, zoals dat het erf niet mag worden gesmaldeeld tot ‘eenige slopgens ofte steechgens’ en dat zich er geen smederij of ander ambacht met aambeeld mag vestigen.
In 1621 koopt lakenbereider Thonis Melchiorsz dit nieuwe huis. Hij overlijdt voor 1625 en Femmetje en Elsgen Thonis, twee van zijn vier kinderen verkopen het huis in 1636 aan hun stiefvader Hillebrand Barentsz, die ook lakenbereider is. Handig, want er hangt al ‘De Vergulde Gecroonde Laekenbereijdersschaer’ – of zoals de pennenlikker die er wat minder inkt aan wil besteden de naam afkort: ‘De Gulden Schaer’ – uit.
Anderhalve eeuw lang vererft het winkelhuis
Onbekend is hoe het huis vervolgens is overgegaan naar Otto en Grietgen Landgraeff, die gehuwd is met Isaac van der Heijden. Zij zijn het die het huis in 1655 samen verkopen voor ƒ 6000,- aan Haro Sloemer. Drie jaar eerder is hij in het huwelijk getreden met Sara Everts en vijf maanden na de aankoop wordt zoon Evert geboren. In 1656 volgt dochter Alida, in 1660 Anna en in 1663 Catharina. In 1690 wordt Sloemer begraven. Het perceel vererft via het huwelijk van de middelste dochter, Anna, die in 1683 getrouwd is met wijnkoper Joannes Kock de jonge. Maria Kok, die mogelijk een dochter is van deze Joannes, trouwt in 1731 met Mauritz Storm. In 1732 wordt een zoon Johannes geboren.
In 1742 zit in het pand de sajetwinkel van Joost Joosting, die daar ƒ 600,- mee verdient. Hij betaalt ƒ 290,- huur. Sajet (ook wel saaijet of saai), is een garen uit korte wolvezels. Vanwege de korte vezel moet het garen in de spinnerij eerst sterk gedraaid (getwist) worden om voldoende sterkte te krijgen. Vervolgens worden twee tot vijf garens samengetwijnd tot sajet en daarna geverfd. Door het vollen van het weefsel ontstond een stevige, waterdichte stof, uitermate geschikt voor bijvoorbeeld schipperstruien.
Een schip met 17.750 kilo buskruit ontploft in Leiden
In 1808 wordt het huis verkocht door de erfgenamen van Johanna Oursel, die in 1776 gehuwd was met Johannes Storm. Johanna is het voorgaande jaar op tragische wijze om het leven gekomen, samen met haar derde echtgenoot professor Adriaan Kluit (1735-1807). Na een huwelijk van 32 jaar trouwde deze bekende Leidse hoogleraar oudheden en geschiedenis in 1801 met de weduwe Oursel, over wie Bilderdijk zal zeggen: “eene vrouw, die, deftigheid aan minzaamheid parende, alle gaven van verstand en hart bezat, om onzen Kluit zijnen frischen en voor levensgeluk nog vatbaren ouderdom op de genoeglijkste wijze te doen doorbrengen”.
In januari 1807 ontploft een schip van Haarlem naar Delft met zo’n 17.750 kilo buskruit aan boord, midden in Leiden. Kluit en Oursel raken in hun huis aan het Rapenburg bedolven onder het puin. Er zijn 151 doden, ruim 2000 gewonden en ongeveer 220 verwoeste en onbewoonbare woningen. De knal wordt tot in Den Haag gehoord.
Koning Lodewijk Napoleon komt direct naar de rampplaats en stelt duizenden soldaten – die waakten op het strand om een Engelse invasie te voorkomen – aan voor de wederopbouw. Hij stuurt de hofchirurg naar Leiden en laat bakkers in Delft broden bakken; hij schenkt een aanzienlijke ƒ 30.000,- uit zijn privévermogen en geeft Leiden gedurende 10 jaar belastingvrijstelling. Een nationale collecte brengt bijna twee miljoen gulden op en de koning verbiedt voortaan het vervoer van buskruit door dichtbevolkte gebieden.
Romantische nachtgezichten en interieurs bij kaarslicht
In 1805 werd het huis bewoond door Fredrik Kappelhoff en een kamer werd verhuurd aan Hendrik Wissing. Zij betaalden respectievelijk ƒ 300,- en ƒ 100,- huur.
Bij de overdracht in 1808 zijn de verkopers Apolonia Johanna en Elizabeth Oursel, de kinderen van Nicolaas Oursel, de vooroverleden broer van Johanna. Het huis brengt ƒ 1750,- op en kopers zijn Jan Hendrik Strikker en Willem Dirksen.
In de 19e eeuw wonen hier onder meer Dirk Werleman, boekhandelaar en M. Greve, loodgieter. Maar ook vinden we er bijvoorbeeld een kaarsenmaker, kleermaker en ook de kunstschilder Christoffel Albertus Vos (1813-1877) met vrouw en zes kinderen. Vos was oorspronkelijk goudsmid, net als zijn vader, maar vanaf 1851 staat hij als kunstschilder te boek. Hij schilderde vooral romantische ‘nocturnes’ of nachtgezichten. Dit van oorsprong 17e-eeuwse genre kende in de 19e eeuw een opleving en was zeer geliefd. De nachtschilders maakten landschappen bij maanlicht en stadsgezichten en interieurs met kaarslicht en vuur als enige lichtbron. Vos schilderde onder meer de Stadsbrand van 1813, waarover wij schreven bij ons monument Nieuwe Prinsengracht 29.
De percelen Herenstraat 31, 33 en 35 konden wij in 1965 overnemen van een instelling die al een begin met de restauratie gemaakt had. Deze eigenaar bood ons de panden aan tegen een aantrekkelijke prijs, met overname van de restauratieverplichting. Met de panden 37 t/m 41 al in bezit, kregen wij hiermee zes panden op rij in handen in dit radiaalstraatje.
Van de drie nieuwe eigendommen was nummer 31 uiterlijk het fraaist met een vroeg 18e-eeuwse halsgevel met natuurstenen omlijsting, voluten en hijsbalk. Ook de houten onderpui en raamindeling waren goed, hoewel net als bij de andere huizen de roedeverdeling wel was gemoderniseerd. De plattegrond week af van de andere huizen door de aanwezigheid van een achterhuisje met binnenplaats en van een insteekverdieping. Het huis is ook dieper dan de andere. Behalve de winkel telde het huis zes vertrekken en drie (woon)keukens.
Na restauratie herbergden de zes panden tezamen 12 woningen; de twee 2-kamerwoningen op nummer 31 werden verhuurd aan ingeschrevenen van onze wachtlijst. Naar de aanwezige winkelruimtes op de begane grond bleek veel vraag te zijn. Kort erna werd het zevende pand op rij, nummer 29, verworven. Zo gaven wij een belangrijke impuls aan de voorheen verpauperde straat die nu deel uitmaakt van een belangrijk en geliefd winkelgebied.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Open archieven
Stadsarchief Amsterdam
Voortgang, tijdschrift, jaargang 19, 2000
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect Architecten Van Kessel en Klein
Restauratieaannemer Antonissen