De Schavenmakersgang leidde naar drie achterhuizen

D

De Coolhaes

Bloemgracht 32, Amsterdam

Vaak is de oorsprong van een slop of gang niet meer te herleiden, maar van de percelen hier zijn gelukkig veel archiefstukken bewaard gebleven. Zo weten we dat de Schavenmakersgang tussen de halsgeveltweeling Bloemgracht 32-34 oorspronkelijk naar kleine achterhuisjes leidde. De eigenaar probeerde op die manier zijn grond zo dicht mogelijk te bebouwen. De steeg is inmiddels afgesloten maar nog altijd in gebruik: een herinnering aan de ontstaansperiode van de Jordaan.

Ca. 1620
Bouw
1e Kwart 18e eeuw
Gevel
1961
Stadsherstel eigenaar
1970
Restauratie
Nu
Woningen
1614
Klokkenluider

Vier huizen en een gang naar een plaatsje met achterhuizen

In 1614 koopt oud Schepen van Gouda Gerrit Govertsz Souburch (?-1623) in totaal drie naast elkaar gelegen erven – op de plek van de huidige nummers 30, 32, 34 en 36 – met de nummers 59, 60 en 61, elk van ongeveer 20 bij 78 voet. In 1620 koopt Samuel van der Leijden, van beroep ‘franchoische schoolmeester’ te Overschie voor ƒ 2000,- twee erven van in totaal ongeveer 51 bij 27,5 voet met daarop de huizen op de plek van de huidige nummers 30 en 32.

Opmerkelijk aan de transactie is dat erven en opstallen door afzonderlijke eigenaren worden verkocht. Metselaars Barent Reijnertsz en Martin Cornelisz verkopen de opstallen, “dewelcke met de penninghen bij den voorsz Souburch daertoe verstreckt tot zijne verseeckeringhe daerop getimmert sijn”. Direct ten westen ligt, tussen het huidige nummer 34 en 32 in, een ‘vrije eijgen gang’ van vier en een halve voet breed. Aan de achterzijde is een ‘plaetse’ van 9,5 voet waaraan achterhuizen zijn gebouwd die Souburch voorlopig in eigendom houdt.

Van Van der Leijden weten we dat hij bij het overlijden van prins Maurits van Oranje (1567-1625) “met verscheijden arbeijders den tijt van zes weecken ende vier dagen Sijne Vorstelijke Genade Hoogloffelijker Memorie met beijde de clocken overluijt”. De kosten daarvoor bedroegen ƒ 60,-. Het salaris van schoolmeesters in die tijd bestond meestal alleen uit de schoolgelden van de leerlingen. Geen vetpot, en schoolmeesters waren dan ook regelmatig tevens klokkenluider, doodgraver en voorlezer of -bidder in de kerk.

Huisnaam
De Coolhaes

Verstopt in een koolzaadveld

Bij de verkoop van de boedel van Van der Leijden in 1622 koopt Joannes Coolhaes dit huis voor ƒ 1740,-. Kennelijk huurde hij het al, want bij de overdracht wordt het huis beschreven als daar waar ‘De Coolhaes’ uithangt.

De koolhaas was een haas van stro die van oudsher voor het oogsten in een veld koolzaad werd verstopt. Nadat de koolhaas bij het dorsen was gevonden, werd deze op de laatste vracht gelegd. Daarop ontblootte ieder zijn hoofd en ging de boer rond met de jenever waarna ook deze laatste vracht  kon worden weggereden. Dit folkoristisch gebruik komt voort uit het geloof dat er een geest in het veld huist die de opbrengst beschermt.
Bij gebrek aan een koolhaas vervulde soms de laatste schoof graan (ook haas genaamd) dezelfde rol. De arenlezer, de knecht die achter de maaiers aanliep om de gevallen aren te verzamelen, mocht deze schoof snijden.

Joannes Coolhaes was een zoon van Caspar Jansz. Coolhaes. Deze was een vrijzinnig theoloog en strijder voor verdraagzaamheid die geneeskrachtige wateren bereidde en daarnaast speculeerde in grond en huizen in de huidige Jordaan, waaronder Tuinstraat 53.

Achterhuisjes
Schaavemaakersgang

‘Slechte speculatiebouw’ luidt het oordeel van Monumentenzorg

In 1627 doet Coolhaes het huis zonder winst of verlies over aan mr. Henrick Storm, advocaat-fiscaal ter Admiraliteit. In 1630 koopt Maria Bruyneel, weduwe van Lucas de Hemel, van Storm drie huizen (32, 34 en 36), met “drie wooninghskens daerachter die men besoeckt off daer naer toe gaet door de gangh tusschen ‘De Bloempot’ (Bloemgracht 34) en ‘De Coolhaes’”. Het gaat hier om de nog altijd bestaande, maar inmiddels overdekte Schavenmakersgang.

De achterhuisjes zijn nog korte tijd eigendom geweest van de diaconie van de Gereformeerde kerk, toen weduwe Dirkje Rijnierse ze in 1688 naliet. Ze werden toen gezamenlijk getaxeerd op ƒ 600,-. Is er in de stukken steeds sprake van drie achterhuisjes die in 1734 elk een eigen verpondingsnummer kregen, in 1806 is in de administratie sprake van vier verhuurde woningen.

Souburch heeft in elk geval duidelijk de grond zo intensief mogelijk willen gebruiken, waarmee de dichte bebouwing hier ontstaan is. Kwaliteit stond daarbij niet voorop: bij onderzoek naar de vier voorhuizen door Bureau Monumentenzorg rond 1960 was het oordeel “slechte speculatiebouw uit het begin van de 17e eeuw”.

Erfgenamen
De ontbrekende 1/6

De eigenaar schenkt het huis aan zijn dochter

In 1664 had Daniel van Leeuwen de oude het huidige nummer 32 gekocht en na diens overlijden kreeg zijn zoon Laurens het perceel toebedeeld. Deze overleed, nadat hij in 1720 gerepatrieerd was in Nederland, twee jaar later jong en ongehuwd. Het huis werd toen nagelaten aan de broer en zus van Laurens. Broer Daniel verkocht zijn halve part in het huis vanouds genaamd De Coolhaas datzelfde jaar aan zijn zwager Michiel van Pee voor ƒ 1800,-. Daarmee werden zus Elizabeth en Van Pee eigenaar van het hele perceel. Hun zoon – weer een Daniel – verkoopt het huis en erf in 1753 voor ƒ 2825,- aan Willem Kiel.

Jan Tollenaar wordt in 1762 eigenaar van 5/6 part voor ƒ 2010,- als Kiels weduwe en zoon de hun toebedeelde parten verkopen. Bij de boedelverkoop van een andere erfgenaam, Catharina Kiel, komt het laatste zesde deel eerst nog in andere handen, maar voor ƒ 700,- kan Tollenaars weduwe Anna van Geelskerken het uiteindelijk in 1776 bemachtigen. Te zien aan de registratie van haar begrafenis in 1782 woonde ze wel aan de Bloemgracht, maar aan de zuidzijde bij de eerste dwarsstraat: dus tegenover dit pand, dat ze overigens in 1780 al verkocht heeft. Met flink wat winst want Dirk Sluyter betaalt ƒ 3500,-.

Jean Jacques Poncelet koopt het huis in 1791 en vijf jaar later doneert hij het aan zijn meerderjarige, ongehuwde dochter Suzanne Marie. Het huis wordt dan getaxeerd op ƒ 5400,-. Zij zal hetzelfde jaar trouwen met Isaak Adrianus Schuller (1764-1839) en overlijdt in 1803; twee jaar later hertrouwt Schuller.

Rol van Stadsherstel
Tweeling met gedeelde poort

Dit rijksmonument is een van een kleine halsgeveltweeling. De halsgevel is in een vroeg 18e-eeuwse Lodewijk XIV-stijl met vleugelstukken met doorboord bloemmotief en een gebogen lijstvormig fronton. De deuromlijsting en het snijraamhek zijn vroeg 19e-eeuws.

Toen we het pandje aankochten was het zeer bouwvallig met een ingepakte geveltop. Het buurpand op nummer 34 kreeg bij de restauratie zijn oorspronkelijke halsgevel weer terug, waarmee de panden zijn hersteld als tweeling die gezamenljik de toegang tot het overdekte tussenpoortje delen.

Meer informatie

Bronnen:
Archief Stadsherstel
Amstelodamum, Maandblad 48, 1961
Delpher
Frick Collection
Het ontstaan van de Amsterdamse Jordaan, J.Z. Kannegieter
Onderwijsgeschiedenis
Stadsarchief Amsterdam

Cookie toestemming
Wij gebruiken cookies om uw gebruikerservaring te optimaliseren en het webverkeer te analyseren. De analytische cookies zijn volledig geanonimiseerd en worden niet gedeeld. Lees meer over hoe wij cookies gebruiken. Als u akkoord gaat met ons gebruik van cookies, klikt u op "Ok, ik wil verder".
instellingen
Functionele cookies: deze cookies zijn nodig voor een goed werkende website
Analytische cookies: deze cookies worden gebruikt om statistieken van de website bij te houden. De analytische cookies zijn volledig geanonimiseerd en worden niet gedeeld. Tevens wordt het laatste octet van het IP-adres automatisch gemaskeerd.