Tweede Weteringdwarsstraat 71
Tweede Weteringdwarsstraat 71, AmsterdamDat dit pand nog niet als een kaartenhuis in elkaar was gezakt mag een wonder heten, de constructie was allesbehalve solide te noemen. Een timmerman die letterlijk door de vloer zakte kon dit – gelukkig – na afloop bevestigen. Begin 20e eeuw woonde hier een boekhandelaar die vond dat de spelling best wat minder ‘moeilik’ kon.
Bij de splitsing werd een 3e deur toegevoegd
Tweede Weteringdwarsstraat 71-73 is een voormalig wevershuis van het Noordsche Bos-type, waarschijnlijk vernoemd naar de bijna 15.000 gebruikte heipalen die vanuit Scandinavië kwamen. De circa 300 huizen in de Weteringbuurt zijn in 1670-1675 gebouwd op iniatief van het stadsbestuur door regenten van het Burgerweeshuis, de Gasthuizen en het Leprozenhuis. De regenten mochten alleen verhuren aan werklieden in de wol- en linnenfabricage. Het zou voor doorstroming vanuit de instellingen moeten zorgen, zodat de voormalige wezen en zieken op een eerlijke manier de kost konden verdienen. De weefgetouwen stonden boven, daar waar de beste lichtinval was.
Deze wevershuizen zijn breed en relatief ondiep en hebben een brede voorgevel met drie smalle voordeuren op een brede stoep en – in dit geval – twee toegangen tot een souterrain. Toen het niet lukte om de beoogde wevers aan te trekken, werden de huizen in de 18e eeuw volgens een min of meer vast patroon gesplitst en de bovenwoningen apart verhuurd. Daarbij verscheen de derde deur in het midden. Dit zien we bijvoorbeeld ook bij ons pand Nieuwe Looiersstraat 25-27.
“Hartelike blijken van simpatie”
In 1916 trouwen hier de gereformeerde J.W. Rouw en D. Rouw. Meneer Rouw heeft hier in elk geval tot in 1917 een boekhandel en maakt zich onder meer hard voor de arbeidsomstandigheden van de – voornamelijk – meisjes in het dameshoedenvak en voor zendingswerk. Hij hanteert de Vereenvoudigde Spelling (‘V.S.’), iets wat bij publicatie nogal eens wordt ‘hersteld’. Hij zal later korrektor worden van het Rotterdamse dagblad De Standaard. Na zijn overlijden in 1967 wordt Rouw postuum abusievelijk samensteller van de Enkhuizer Almanak genoemd, in werkelijkheid was hij dit voor een voortzetting van de Rotterdamse Almanak, in handen van De Standaard.
Ook de huwelijksberichtgeving in de krant heeft Rouw in deze vereenvoudigde schrijfwijze opgesteld: de spelling “hartelike blijken van simpatie (..) namens (de) famielies” komt ons nu wellicht vreemd voor, maar hiervoor moeten we terug naar eind 19e eeuw en zelfs nog even voor een kort uitstapje naar 1804. Het was in dat jaar dat de eerste officiële uniforme Nederlandse spelling werd vastgelegd: de Spelling-Siegenbeek, met bijvoorbeeld: vleijen, kagchel, Junij, Dingsdag en Zaturdag. Het ‘gewone volk’ nam deze spelling zonder morren over, literaire schrijvers als Bilderdijk weken ervan af, waardoor van eenheid geen sprake kon zijn.
De Nederlandse taal mocht niet te volks worden
Het samenstellen van een volledig gezamenlijk woordenboek van het Nederlands en het Vlaams door taalgeleerden De Vries en Te Winkel halverwege de 19e eeuw – dat uiteindelijk 28 delen zou omvatten: het grootste historische woordenboek ter wereld – leidde opnieuw tot de behoefte aan een universele spelling. Zo ontstaat in 1863 de Spelling-De Vries en Te Winkel. Vleijen werd vleien, kagchel en lagchen verloren de g. Drie jaar later verscheen de eerste voorloper van het Groene Boekje dat in 1954 zou verschijnen.
Ook deze spelling kende tegenstanders, zoals R.A. Kollewijn die pleitte voor verdere vereenvoudiging door de uitspraak leidend te laten zijn bij de spelling. Zijn voorstel om mensch als mens te spellen, Russisch als Russies en moeilijk als moeilik, kon op bijval rekenen maar vooral academici vonden het afbraak van de Nederlandse taal, het zou die te ‘volks’ maken. Een heftig conflict was het gevolg, waarbij de ‘vereenvoudigers-met-de-daad’ stug bleven volhouden aan hun versimpelde spellingswijze. In 1916 zocht een commissie een compromis, maar het zou tot 1934 duren tot de Spelling-Marchant de meeste voorstellen van Kollewijn overnam en op de Nederlandse scholen werd ingevoerd.
Toen wij het dubbelpand, een rijksmonument in de stijl van het Hollands Classicisme, in 2004 kochten had het bouwkundig op alle fronten dringend herstel nodig. De op één na laatste eigenaar Bastiaan Kool (1916-1984) zal niet veel aan onderhoud hebben gedaan, en dit gold ook zo voor zijn dochter die het erfde. Kool woonde zelf tot zijn overlijden op nummer 73, de woning op 71-I hoog (nu: 71-B) werd verhuurd. Het onderhuis was al sinds 1927 onbewoonbaar en samengevoegd met dat van nummer 73 (nu weer gesplitst en onderdeel van 71-A en 71-D).
De krakers die het pand in 1986 bezetten waren geen betere huisbazen. In het souterrain waar ooit het befaamde eethuis annex jazzcafé ‘De Groene Kalebas’ gehuisvest was, werden feestjes georganiseerd en het pand werd een uitvalsbasis voor kraakacties in de hele stad.
Een toenmalige overbuurman schreef ons over die tijd: “Wij amuseerden ons als op zondagochtend een Gooise familie, in een Volvo stationwagen en keurig gekleed, de met hanenkam en piercings uitgedoste dochter kwam opzoeken die daar woonde.
Met de hele buurt waren we uiteindelijk maar wat blij dat Stadsherstel het pand overnam en opknapte”.
En daar sluiten wij ons van harte bij aan: de situatie in het pand was ronduit onveilig en met de zware bouwactiviteiten voor de aanleg van de Noord/Zuidlijn voor de boeg was haast geboden. De restauratie verliep voorspoedig en nog voor het eind van 2005 konden de nieuwe bewoners hun intrek nemen in een van de vier woningen. Maar voor het zo ver was..
De timmerman ging letterlijk door de grond
Bij dit type huis ligt de balklaag op de begane grond evenwijdig aan de gevel; op de twee bovenverdiepingen lopen die van voor- naar achtergevel: niet bevorderend omdat deze gevels meer vocht opnemen dan bouwmuren. Daarbij lag bij dit pand een groot deel slechts enkele centimeters diep in de muur, in plaats van het gebruikelijke minimum van een decimeter.
Tussen de dubbele, achter elkaar liggende langskappen liep oorspronkelijk een – allang helemaal verdwenen – zakgoot; de kap stond nog op de kozijnen van de dakkapellen. Het pand hing zogezegd ‘op zijn geloof’ want ook de vloerdelen steunden slechts op de binnenaftimmering van de – onverstevigde – kozijnen, twee centimeter dik! In het achterhuis moet een brandje hebben gewoed, daar bleken vloeren en balklagen deels door het vuur verteerd. Behalve de doorgerotte balken en spanten en de verroeste verankering stond de achtergevel zelf op een onderpui die uit nauwelijks meer dan latjes bestond en de voorgevel leunde tegen een totaal verweerde stoep. Kortom, echt een Stadsherstel pandje!
Dat de situatie bepaald onveilig was ondervond een timmerman die letterlijk door de grond ging. Gelukkig zonder nare gevolgen.
Zoveel mogelijk hout werd bij de restauratie behouden, vaak met behulp van mooie liplassen, klampen en een hoop staal. Om op de bouwplaatskosten te besparen werd Eerste Weteringdwarsstraat 30 door dezelfde aannemer gerestaureerd.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Amsterdam Monumentenstad
Delpher
Onze Taal
Stadsarchief Amsterdam
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratieaannemer: Scheurer-Vios
Restauratiearchitect: Architectenbureau Vroom
Constructeur: Tentij