Stromarkt 13
Stromarkt 13, AmsterdamTussen de meer bescheiden eigenaren als vissers en tappers vinden wij een vreemde eend in de bijt. Carel Hartsinck heeft er al een indrukwekkende carrière in den Oost op zitten – onder meer als opperhoofd en aangenomen zoon van de koning van Tonkin – als hij halverwege de 17e eeuw voor een jaar of vijf kalmer vaarwater opzoekt. In deze jaren is Hartsinck eigenaar van dit pand aan de Stromarkt. Hoewel hij met zijn echtgenote neerstrijkt in zijn geboorteplaats over de Duitse grens, gebruikt hij – als gerespecteerd VOC-lid – dit Amsterdamse huis misschien wel als ‘pied-à-terre’.
Lenaert de Visscher en Liedewijn de Viscoopster
De oudste mededeling over dit huis vinden wij in een overdrachtsakte uit 1551 van het buurhuis nummer 11. De eigenaar aan de zuidzijde, nummer 13, is dan Lenaert die Visscher. Deze Lenaert woonde niet hier maar aan de Haarlemmersluis, destijds op de kruising van de Nieuwendijk met de Martelaarsgracht. In 1562, Lenaert zal dan zelf al overleden zijn, verhuurt Liedewijn die Viscoopster – waarschijnlijk Lenaerts weduwe – het huis voor ƒ 16. Het achterhuisje, dat via een dwarsslopje uitkomt in de Gouwenaerssteeg wordt voor ƒ 9 apart verhuurd. In 1569 is de oudste zoon Adriaen Lenaertsz, die koopmansbode op Antwerpen is, huisheer.
Waarschijnlijk is het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog aanleiding voor minder voorspoedige tijden bij de bode, in elk geval moeten de nabestaanden in 1574 en 1576 twee hypotheken op het huis nemen. Na de Alteratie is de jongste zoon Arent Lenaertsz eigenaar en bewoner. Als adres wordt in 1588 de nabijgelegen ‘Rosmolen’ opgegeven: een molen ongeveer op de plek van de huidige Ronde Lutherse Kerk. Hier konden de bakkers hun koren laten malen door paardenkracht als er te weinig wind stond. Het achtkantige gebouwtje was al sinds 1539 niet meer als zodanig in gebruik – werkeloos geraakt door de niet aflatende wind in deze streken – maar werd pas rond 1600 afgebroken.
Aanzienlijk Nederlands patriciërsgeslacht
De echtgenoten/voogden van dochters Belytgen, Liedewijn, Jannetje en Mary Arends verkopen het huis van wijlen hun vader Arent Lenaertsz Hardebil in 1608 aan Dirck Adriaensz Reguliershoff, die voor 1613 overlijdt. Daarna komt het in handen van Barend IJsbrandsz Halffhoorn, die het op zijn beurt weer verkoopt in 1641 aan makelaar Jan Adriaensz. Deze doet het pand weer van de hand aan Jan Arentsz Crabbendam, binnenlandsvaarder, en als deze het huis in 1645 verkoopt hangt hier ‘Crabbendam’ uit, wat het zeer waarschijnlijk maakt dat hij hier zelf ook woonde. De naam Crabbendam lijkt een toevoeging afkomstig van zijn vrouw Annetge Pieters wiens vader Pieter Jansz Crabbendam heet. Carel Hartsinck wordt voor het aanzienlijke bedrag van ƒ 9003,- eigenaar.
Deze Hartsinck (1611-1667), telg van een Nederlands patriciërsgeslacht, is dan net een half jaar terug van een nogal opzienbarende periode. Al in 1633 was hij in dienst van de Oost Indische Compagnie op Firando (Japan) en 4 jaar later zou hij de eerste VOC-koopman zijn om contact te leggen met koning Lectoea Toeang van Tonkin (het huidige Hanoi). Hij werd er opperhoofd en sloot een contract waarmee hij tegen vergoeding van 60 kisten zilver en een partij lakenstoffen het recht kreeg zoveel zijde op te kopen als voorhanden was. Zijde was een zeer gewild importartikel bij Japanners, die sinds 1635 hun land niet meer mochten verlaten.
De aangenomen zoon en opperhoofd van koning Lectoea Toeang van Tonkin
Hartsinck wist de koning te overtuiging dat de VOC alleen geïnteresseerd was in handel en niet in gebiedsuitbreiding en schopte het tot aangenomen zoon die de koningsvlag mocht voeren en gekleed mocht gaan in mandarijnsgewaden.
Na zijn carrière als opperhoofd van Tonkin tot 1641 was Hartsinck tot 1642 1e opperkoopman en secunde van Formosa (Taiwan) en lid extraordinair van de Raad van Indië. In 1643 was hij commandeur van de retourvloot van tien schepen.
Terug in Nederland kreeg hij van de Heeren XVII ƒ 500 en de belofte “ende so mogt resolveren om weder naar Indien te gaen men op sijne gedane goede diensten sal letten”.
Hierop volgen een aantal vermoedelijk rustige jaren waarover weinig bekend is. Na twee zonen bij een Japanse vrouw (die in 1662 bij testament gewettigd zijn) krijgt hij zijn eerste kind met echtgenote Sara de Solemne in 1648. In zijn geboorteplaats Meurs (Moers, Noordrijn-Westfalen), waar hij zich nu opnieuw vestigt.
Gedurende vrijwel zijn gehele periode in Europa is hij in bezit van het huis aan de Stromarkt. Kort nadat hij het in 1650 verkoopt vertrekt hij weer naar den Oost waar hij nog vele hoge functies op zijn naam schrijft, zoals die van president van Schepenen, president van de Raad van Justitie en tenslotte Eerste Raad en directeur-generaal in Batavia, waar hij overlijdt in 1667.
Twee eeuwen lang is hier een tapperij
In 1650 wordt Wybrand Symonsz Heere de nieuwe bezitter voor ƒ 8750,-. Mogelijk vaart hij op de Oostzee, want als het huis in 1673 bij een executieverkoop voor slechts ƒ 5804,- in handen komt van Frans Hendricksz Bell hangt er ‘’t Slot van Riga’ uit, waaronder het huis tot na het midden van de 18e eeuw bekend is gebleven.
Bell is knecht van het Staalhof van beroep. Hij verkoopt in 1686 met ƒ 600 winst aan wijnkopers Mattheus Reijniersz Dortmont en Henderick Dircksz Hoortman. Het lijkt erop dat het pand vervolgens gedurende twee eeuwen een tapperij heeft gehuisvest. Zo is er de tapper Pieter ten Houten te vinden in 1742, die het pand huurt van Jan Kriege (ook eigenaar van de nummers 3 en 5) en in 1851 tapper J. Meijer.
De vrouw van Jan Hendrik Wendt is weliswaar korendrager en schuitenvoerder, maar zijn weduwe staat als tapster vermeld. In 1779 had haar man op een veiling nog ƒ 8250,- betaald voor het pand, maar zijn weduwe komt financieel in zwaar weer: bij de executieverkoop in 1801 brengt het maar ƒ 3450,- op, het laagste bedrag dat het huis ooit heeft opgebracht. Het was dan ook in de Franse tijd: een economisch dieptepunt. In 1882 deed het bij een veiling in Frascati ƒ 19.200,-.
Stromarkt 13 kochten we samen met de nummers 5, 11 en 21 van Sonesta Real Estate in 1972. Nadat de restauratie van Stromarkt 15 – in 1973 aangekocht – in 1978 voltooid was, volgde nummer 13 in 1981.
Waarschijnlijk vanwege zijn foeilelijke voorgevel uit 1924 was dit pand niet op de monumentenlijst geplaatst, terwijl de aanwezige skeletconstructie nog 17e-eeuws is. Ondanks het ontbreken van de monumentenstatus kregen we toch subsidie toegekend voor de restauratie, waarna de discussie met Monumentenzorg ontstond hoe het pand eruit zou moeten komen te zien. Monumentenzorg was voorstander van een gefingeerde 18e-eeuwse stijl, maar wij wisten ze ervan te overtuigen dat het de voorkeur had om op basis van historische foto’s de 19e-eeuwse gevel zoals die was terug te brengen.
Zo herstelden wij het totale historische gevelbeeld aan deze zijde van de kleinschalige Stromarkt. Of zoals Geurt Brinkgreve het in 1978 onder woorden bracht: dat het “allerminst een ramp” was dat de komst van het Sonesta hotel “de stimulans gaf voor de restauratie van de Ronde Lutherse en van de zwaar verkrotte huizen langs de Stroomarkt door Stadsherstel”.
Vrienden bedankt
Stromarkt 5 t/m 23 hebben dankzij de Vrienden van Stadsherstel weer hun originele stoepen en hekwerken teruggekregen, en er zijn lantaarns en uithangborden aangebracht, zodat dit een sfeervolle gevelrij is geworden.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
DBNL
Delpher
NRC, De Stromarkt is een krent in de pap, 11-10-1986
Stadsarchief Amsterdam
Stromarkt, serie Monumentenmonografieën, nr. 4, uitgave Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Maatschappij tot Stadsherstel, 1986
Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad
De VOC Site, biografie Carel Hartsinck
Aan dit project werkte mee:
Architect G. de Klerk
Aannemer G.J. Woudenberg
Dit project is mede mogelijk gemaakt door:
Vereniging Vrienden van Stadsherstel