Singel 368
Singel 368, AmsterdamToen het Singel meer en meer een woonfunctie kreeg werd hier een huis gebouwd met een smal steegje erlangs: de Goudsbloem- of Appelboomsteeg. Het steegje bestaat niet meer als zodanig: het is nu overbouwd. Aan de overzijde van het water was bijna drie eeuwen lang de Appelmarkt, een levendige boel: om het beste plekje te bemachtigen werd letterlijk geknokt.
De Koningsgracht bleef achter qua allure
De Stedegracht, ofwel het Singel werd rond 1428 gegraven als stadsverdediging. Eerst als aarden wal en vanaf 1481 vervangen door stenen muren. Vanaf 1601 werd de stadsmuur door het steeds verder uitbreiden van de stad afgebroken en kreeg de vestinggracht een woonfunctie, al bleef die qua allure achter bij de Heren- en Keizersgracht. Zo waren de erven er minder diep, waardoor de huizen minder groot werden.
De oudst bekende overdracht van een huis op deze locatie tussen Gasthuispoort en Heipoort (respectievelijk de tegenwoordige Gasthuismolensteeg en Heisteeg) dateert van 1619 als kramer Cornelis Moerlants eigenaar wordt bij de boedelverkoop van de overleden Henrick Thoniszn, waagdrager. Deze Cornelis, weduwnaar van Beatrix Jacobs is in 1611 in ondertrouw gegaan met Belitje Ariaens. Het gekochte wordt omschreven als “een huis en erf, met de helft van de doorgaande steeg van vier voet breed” en in de voorwaarden staat dat koper en eigenaar van het naastgelegen pand gezamenlijk de steeg moeten onderhouden en dat alle huizen en erven aan weerszijden van de steeg vrije toegang moeten houden.
Van Moerlants is weinig meer bekend dan dat hij een jaar later, in 1620, samen met ene Rogier Lauwersz een loterij – al sinds de Middeleeuwen een geliefd tijdverdrijf – in Amsterdam wilde organiseren maar hiervoor geen toestemming kreeg vanuit de stad.
Het huis blijft ruim een eeuw in de familie
In 1640 koopt Cornelis Heijndricsxzn Deuvecater van Moerlants weduwe en zonen Arend en Cornelis het huis en erf aan de westzijde van de Koningsgracht, de nieuwe naam van het Singel die nooit zal aanslaan. Na zijn overlijden blijft het pand, waar dan ‘De Deuvekater’ in de gevel staat, meer dan honderd jaar in de familie. Dochter Emmerentia Deuvekater krijgt met Caspar van Goor vijf kinderen: Maria, Johanna, Cornelia, Pieter en Gerrit, die in 1721 als eerste zijn erfdeel verkoopt.
Het vijfde deel van Maria komt via haar nalatenschap en die van haar drie zonen Pieter, Casper en Daniël en dochter Joanna in 1733 in handen van Anthony Beun. In 1740 verwerft hij de delen van Johanna en Cornelia, evenals het deel dat Gerrit verkocht had aan Cornelis Baptist. Johanna is overigens met een andere Baptist gehuwd: Lambert. Ook was zij enig erfgename van haar zuster Cornelia, die begijn was. Maar kennelijk niet nadat Beun in 1731 een ‘requeste’ heeft ingediend “raakende de validiteit van een Testament gemaakt by Cornelia van Goor, Bagyn, woonende te Amsterdam”. Begijnen wijdden hun leven aan het geloof, leefden vroom en kuis maar mochten in tegenstelling tot kloosterlingen wel eigen bezittingen houden.
Met deze aankopen heeft Beun 4/5 deel in bezit gekregen en zijn vrouw Maria Catharina van Goor was het resterende vijfde deel van haar vader Pieter toebedeeld.
|
Het aanmeren van de fruitschepen leidde tot de nodige opstoppingen en geruzie
Beun overleeft zijn vrouw en hertrouwt met Maria Rayemans. Na zijn overlijden verkopen zij en hun drie dochters Elizabeth, Maria en Johanna het huis aan Thomas van Geffen. In 1843 verkopen de erfgenamen van zijn weduwe, vrouwe G. Louwen, aan mevrouw A.D. Oostman-Biesterveld “een huis en erf op de Singel over de Appelmarkt, zuiderhoek Goudsbloemsteeg”. Dit kleine vroeg 17e-eeuwse slopje liep oorspronkelijk tussen de nummers 368 en 366 door de binnentuinen naar Herengracht 325, ook van Stadsherstel, en is tegenwoordig een overbouwde gang met stoep.
In andere overdrachten is ook wel sprake van het Appelboomsteegje. Misschien een verwijzing naar de boomgaarden die hier eerder buiten de stadsmuren gelegen waren, of meer recent: de genoemde appelmarkt die op dit stukje Singel – tussen Heisteeg en Raamsteeg, oneven zijde – dagelijks gehouden werd van 1616 tot 1894. De realiteit was overigens minder idyllisch dan de naam doet vermoeden: al ’s morgens in alle vroegte begonnen de opstoppingen van de schepen volgeladen met inheems fruit. De haven-/ marktmeester had er zijn handen vol aan, om over de bonje nog maar niet te spreken: er werd gescholden, gestompt en soms werden er zelfs messen getrokken.
De ongehuwde meerderjarige M.J. Oostman, die hier woonachtig is, verkoopt het pand in 1854 aan Carel Hendrik Zabel. De erfgenamen van zijn weduwe Anna Margaretha Zabel-Johanningmeijer verkopen in 1884 aan J. Scheepens, geneesheer en verloskundige.
Gouden team: de eerste Nederlandse vrouwelijke Olympisch kampioenen
Tenminste tussen 1914 en 1927 woont hier het gezin Melhado. Juda Abraham (1886-1943), Jansje of Hanna van de Kar (1886-1966), die in 1909 getrouwd zijn en hun drie kinderen: Albert Abraham (1910-2001), Leonard (1914-1995) en Sipora, roepnaam Sieny (1915-1980). De eerste melding is die van de geboorte van een zoon in 1914 en in 1927 woont het gezin hier nog, blijkt als Sieny een prijs wint in de categorie 12-jarigen. Het gezin verhuist later naar de Herculesstraat.
De vader van Juda is ‘parnassijn’ (bestuurder) van de Portugees-Israëlitische Gemeente. Tegen de zomer van 1928 slaat in Amsterdam de Olympische koorts toe. Een aantal dagen voor de Spelen van start gaan is parnassijn Melhado samen met opperrabbijn Sarlouis voorzitter bij een bijeenkomst waar gesproken wordt over de mogelijkheden om Joods Amsterdam onder de aandacht te brengen bij de vele gasten, bijvoorbeeld met rondleidingen.
Zoon Juda is behalve ‘grossier in schoenen’ ook freelancejournalist en schrijft over deze Olympische Spelen, waaronder over de turnploeg. Voor het eerst mochten ook dames meedoen en Gerrit Kleerekoper had een ‘keurkorps’ samengesteld van de beste Amsterdamse turnsters. Mede dankzij zijn inspanningen zouden de dames goud winnen: de eerste Nederlandse vrouwelijke Olympisch kampioenen. Van de Joodse turnsters zou er slechts één onderduiken en de oorlog overleven. Kleerekoper en zijn gezin zijn vermoord en ook Juda Melhado komt om in Sobibor. De rest van zijn gezin overleeft de oorlog.
Het 18e-eeuwse huis heeft een sobere, rechte lijstbekroning uit het eerste kwart van de 19e eeuw met twee hijsbalken. Verder heeft het een houten empire onderpui en deurpartij met frontale stoep.
De steegdeur geeft nu toegang tot het trappenhuis van de bovenwoningen van nummer 366.
Als Stadsherstel het pand in 1976 koopt van broer en zus Vlijmen is het al bijna 100 jaar in de familie Scheepens-Vlijmen. Het forse pand was in een redelijke bouwkundige staat. In verband met een zetting in de voorgevel was er een missive van Bouw- en Woningtoezicht en waren door de toenmalige eigenaar versterkingsmaatregelen getroffen, maar deze waren niet van ingrijpende aard.
Hoewel ernstig verwaarloosd bevatte het interieur nog vele 18e-eeuwse onderdelen. Het pand is in 1986 partieel hersteld. Het ging daarbij met name om de kap en modernisering van de bovenste etage.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Amsterdamse markten door de eeuwen heen gevolgd door de stad, Theo Bakker
Delpher
Joods Amsterdam
Nieuw Israëlietisch Weekblad, ‘Met vurig nationalisme en onbeschrijfelijke moed’, Erik Brouwer, 2021
Stadsarchief Amsterdam
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: Bouwbedrijf Stadsherstel
Restauratieaannemer: G. J. Dijst & Zn.