Langestraat 35
Langestraat 35, AmsterdamDe twee huizen met lijstgevel onder een dwarskap die nu zijn samengevoegd tot Langestraat 37, zijn gebouwd als twee achterhuizen die in de 18e eeuw werden verbouwd tot koetshuis en stal. De bouwheer rond 1600 was ‘Monsieur Capit’, de opa van Oopjen.
‘Monsieur Capit’ was opdrachtgever
Langestraat 35 en 37, samen onder één dwarsdak gebouwd, behoorden oorspronkelijk bij de panden Singel 70-72. Dit weten we omdat ze een verpondingsnummer deelden: 5333. Tot 1795 hadden huizen een verpondingsnummer, waarbij de huizen per burgerwijk werden doorgenummerd zodat de verschuldigde belasting makkelijk geïnd kon worden. Huizen onderscheidden zich bijvoorbeeld met gevelstenen en uithangborden. Huisnummers deden hun intree in de Franse Tijd in 1796. Per straat, dus hier scheidden de wegen van Singel en Langestraat. Administratief althans, nog lange tijd hielden de panden dezelfde eigenaren.
De huizen zijn waarschijnlijk niet lang voor 1600 gebouwd in opdracht van Jacob Pietersz Coppit of ‘Monsieur Capit’ (1545-1629) die ‘Den Gulden Spiegel’, Warmoesstraat 70, bewoonde en die in 1591 schepen was en tot de vroedschap werd verkozen. Daarvoor had hij rijkdom vergaard met de handel in graan en buskruit. Hij was getrouwd met Oopgen Hendricksdr. Coppit is de grootvader van Oopjen Coppit (1611-1689), die we kennen van het dubbelportret Marten en Oopjen, in 2016 door Nederland en Frankrijk gezamenlijk aangekocht met de afspraak dat zij nooit gescheiden zullen worden.
De huizen zijn kennelijk toebedeeld aan Trijntje Coppits (1572-1627), een dochter van Jacob en tante van Oopjen, want in 1631 verkopen haar erfgenamen “een huis en erf aan de Koningsgracht, met twee huizen onder één dak achter aen ’t voorszegde huys, uytcomende in de Langestraet”.
Wat is een grachtenpand zonder koetshuis?
Eigenaar wordt brandewijnbrander Jan Martsz Spaen met hoedenkramer Hans Pietersz als medestander. Deze laatste verkoopt zijn aandeel een aantal maanden later aan Martsz. Via hem komt het in 1644 in bezit van de doopsgezinde koopman Jan Everwijnsz Hoen (1602-1666). Met zijn vrouw Teuntje Block (1601-1669) en zijn ongehuwde broer Everwijn Jan Hoen (?-1669) betrekt hij het huidige Singel 72.
Er zijn geen kinderen en voor de collaterale successie worden de huizen omschreven als: Twee huizen, zijnde twee woningen onder één dak, aan het Singel waar ‘De Drie Torrens’ in de gevel staan ( ƒ 14.000,- en ƒ 8.000,-) en Twee achterhuisjes in de Langestraat met een uitgang aldaar (ƒ 1200,-). Zij hadden bovendien nog meerdere huizen aan de Nieuwendijk in bezit waar bij één ‘De Drie Torens’ uithingen, wat doet vermoeden dat Hoen de naamgever van het pand aan het Singel is geweest.
Erfgenaam is neef Jan Everwijn Glimmer (1655-1712) die in 1678 is gehuwd met Anna Elisabeth Hinloopen (1656-1717) en hij zal het geweest zijn die de achterhuisjes naar de nieuwe eisen liet verbouwen tot stal en koetshuis. Hij was er deftig genoeg voor. Van 1679 tot 1690 was hij regent van het Dolhuis en aansluitend tot 1712 van het Oude Mannen- en Vrouwengasthuis.
ƒ 100,- Boete voor plezierritjes
Weinig mensen zullen zich realiseren dat het belangrijkste vervoer in Holland van oudsher over het water ging. Landwegen waren vaak drassig en moeilijk begaanbaar, zeker voor voertuigen.
De koets, die voor velen bij het romantische stadsbeeld hoort, kwam pas veel later in beeld: namelijk na het midden van de 17e eeuw en eerst alleen voor de vermogende burgers. En zelfs toen mocht je je daar nog niet mee binnen de stad vervoeren: de karossen werden als gevaarlijk beschouwd en bovendien waren de meeste wegen binnen de muren onverhard zodat grote schade aan het wegdek kon worden toegebracht. In 1663 stond er zelfs een boete op plezierrijden in de stad, van ƒ 100,- per overtreding. Slechts toegestaan was om de koets “alleen recht uyt van haer Huys of Herberge na buyten (of vice versa), sonder eenige omwegen te gebruycken”, waarbij de nauwste straatjes zoveel mogelijk gemeden moesten worden.
Stallen bevonden zich van oudsher bij de stadspoorten, waar de wagens moesten worden achtergelaten maar bij de Uitleg van 1665 duikt ineens het koetshuis annex stal op in de stad als nouveauté. Straten als de Kerkstraat, Reguliersdwarsstraat en de Langestraat – prachtig parallel tussen Singel en Herengracht – waren hiervoor bij uitstek geschikt.
Drie paarden, een wisselpaard en een plezierschuit
Bij de boedelscheiding van weduwe Hinloopen in 1719 blijkt dat de stalling gehuurd wordt door Pieter Grijspeert. Zal de naam een toevalligheid zijn geweest?
Zoon Jacob Glimmer (1696-1752) wordt de volgende eigenaar. Zijn weduwe Sara Catharina van der Poel (1720-1783) is enig erfgename afgezien van de legitieme porties van de kinderen, die daar afstand van doen. Na het overlijden van Van der Poel krijgt het bezit in 1784, na 140 jaar in de familie te zijn geweest, voor ƒ 28.600,- een nieuwe eigenaar: Johannes Teyler (1731-1807). Deze achterneef van de stichter van het Haarlemse Teylers Museum is bij zijn overlijden eigenaar van het rijtje Singel 70-76 inclusief de achterhuizen aan de Langestraat. Zelf woonde hij op nummer 74 in ‘De Haagsche Postwagen’, Singel 70 en 72 verhuurde hij, de tuin trok hij bij zijn huis en het koetshuis en de stal nam hij zelf in gebruik. Hij en zijn vrouw Cornelia Stadnitski, een tante van Andries die wij kennen van de Engelbertha hoeve. Teyler boerde goed met vijf dienstboden, een tuinman en tuinknecht. In het koetshuis stond een wagen en hij had drie paarden en een wisselpaard op stal. Verder had hij een plezierschuit.
De stallenstraat wordt een volksstraatje
Na het overlijden van de kinderloos gebleven weduwnaar Teyler koopt Heimen Jansen in 1807 de stal, het koetshuis en erf voor ƒ 1825,-. Het is voor het eerst dat ze los van de panden aan het Singel van eigenaar veranderen. Uit de precarioregisters blijkt dat in 1841 C.H. Jansen aangeslagen wordt voor een pothuis voor de stal, in gebruik als zandhok, dat hier al sinds tenminste 1751 staat.
Bij de ‘huisnummering 1850’ krijgen de twee huizen aan de Langestraat beide een eigen huisnummer, namelijk 111 en 112. In 1875 wordt dit respectievelijk 37 en 35. In deze periode vinden wij onder de bewoners onder meer boekbindersknecht Gerrit van Os (geboren in 1818) in 1851, letterzetter J.H. Assendorp in 1864, van 1869 tot 1878 de boekdrukker Jacob van der Horst met vrouw en zeven kinderen en in 1879 is mevrouw A. Verweel hoofdbewoner. De onderkamer 1-hoog en 2-hoog zijn dan bewoond.
Hoewel de koetsen en paarden in de straat plaatsmaken voor kleine bedrijfjes word het dubbelpand in 1910 en 1915 nog wel – in één koop met de panden aan het Singel – aangeboden als stal en koetshuis met bovenwoningen. In 1918 wordt het verkocht als ‘dubbel huis en erve’ en in 1976 wordt het verkocht als pakhuis met bovenwoning. Het begint dan al aardig in verval te raken.
In 1979 konden wij de twee huizen Langestraat 35 en 37 voor ƒ 30.000,- kopen. Bij de aankoop was het pannendak al verdwenen en stonden voor- en achtergevel van de dwarshuizen al in de stutten. In de tijd tot wij met restauratie konden beginnen is bijna de complete kap in elkaar gezakt en naar beneden gekomen, waarbij ook vloerbalken werden meegenomen: de jarenlange weersinvloeden hadden de panden, een rijksmonument, tot een ruïne gemaakt.
Een rollaag in de bouwmuur met nummer 39 toonde aan dat de 18e-eeuwse voorgevel oorspronkelijk een verdieping lager was. In afwijking van de oorspronkelijke situatie zijn de woningen nu horizontaal over de twee panden verdeeld waarbij drie ruime appartementen zijn ontstaan, met een aantrekkelijk terras voor de kapwoning.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Amsterdam Monumentenstad
Rijksmuseum
Stadsarchief Amsterdam
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect Architect Rappange
Restauratieaannemer J. van Baarsen