Tweede Weteringdwarsstraat 73
Tweede Weteringdwarsstraat 73, AmsterdamIn het naoorlogse Amsterdam, toen de Weteringbuurt – volgens de Historische Gids van Amsterdam 1974 door Allert de Lange – verviel tot een ten dode opgeschreven buurtje was er één plek waar je wèl gezien wilde worden. Als je tenminste een beetje wilde meetellen in het artistieke circuit. Die plek was het inmiddels onbewoonbaar verklaarde souterrain van de Tweede Weteringdwarsstraat 73, waar sinds 1953 een rokerige jazzkelder gevestigd was met de naam ‘De Groene Kalebas’, een begrip in Amsterdam en ver daarbuiten.
Voor mensen met meer honger dan geld
Het begon allemaal in 1952 toen Cor Snelders (1917-2008) na de nodige omzwervingen besloot “Een koffiehuis, dat lijkt me leuk”. Dit werd de Lijmkit, in het keldertje van ons pand aan de Noorderstraat 17. Anderhalf jaar later groeide ‘De Kit’ uit zijn voegen en vertimmerde hij met een aantal vrienden een andere kelder: de vroegere metselaarsopslagplaats aan de Tweede Weteringdwarsstraat 73. Sinds 1927 was het onderhuis onbewoonbaar verklaard en sindsdien had het dienst gedaan als fietsenstalling en werkplaats. Snelders bouwde er een open keuken, breidde het menu uit met voedzame maaltijden voor mensen “met meer honger dan geld” en al snel vonden de trouwe klanten de weg naar hun nieuwe vaste stek, terwijl ook nieuwe clientèle zich aandiende: een mix van studenten, schilders, fotografen, schrijvers en dichters, musici, bohémiens, pleiners, existentialisten, beatniks, ‘zelfkanters’, maar ook gemeenteraadsleden.
Er zijn vele krantenartikelen aan deze kelder gewijd en dankzij de beschrijvingen en foto’s kunnen we ons een beetje een beeld vormen van hoe het eruit gezien moet hebben: over het pand is men minder tevreden: “een onaanzienlijk huis” met “een smal, onooglijk trapje”, over de destijds originele inrichting des te meer. Het betreffende trapje, verlicht met een dikbuikige groene fleslantaarn, geeft toegang tot een ruim, laaggezolderd souterrain met ruwe, lichtgroen geverfde houten tafeltjes en stoelen. Aan het plafond hangen ontbodemde Chianti-flessen die een groenig licht over de gasten werpen en door de rook en walm van de keuken is ternauwernood een piano te onderscheiden.
De naam van dit onpretentieuze en artistiek verantwoorde eethuisje, annex galerie, rokerig jazzcafé en literaire kelder? De Groene Kalebas.
Een kalebas om in contact te komen met voorouders
Elk jaar op 1 juli, als bij het Keti Koti Festival in het Oosterpark de afschaffing van de slavernij wordt herdacht, is een prominente rol weggelegd voor de kalebas. Deze wordt bij een winti-ritueel gebruikt om plengoffers te brengen: vergezeld van gebeden en liederen wordt bij het slavernijmonument water gesprenkeld uit een kom, gemaakt van een kalebas.
De winti-religie is onlosmakelijk verbonden met de koloniale slavernij in Suriname. Zij ontstond op de plantages: voorouders uit verschillende delen van West-Afrika schiepen hier, losgerukt uit hun vertrouwde omgeving en cultuur een nieuwe religie. Dit gebeurde ook in andere koloniën, zoals de santeria op Cuba en de voodoo op Haïti.
Centraal in de winti-religie staat het geloof in de winti (wind) van de aarde, lucht, water en bos, geschapen door de opperschepper Keduampon om de mens bij te staan in zijn groei en ontwikkeling op aarde. Tijdens geheime ceremonieën voerden de voorouders in slavernij rituelen uit om in contact te komen met deze winti. Zo werden kalebassen met voedsel als offergaven achtergelaten onder de heilige Kankantrie boom (ceiba pentandra).
De koloniale overheid wilde deze godsdienstbeoefening op alle mogelijke manieren tegengaan, onder andere door de aanhangers te bekeren tot het christendom en door winti strafbaar te stellen: dit verbod duurde van 1776 tot 1971. Tegenwoordig is er bij nazaten van tot slaaf gemaakten een hernieuwde waardering voor de spiritualiteit van de voorouders.
“Het geheim, dat was Snelders zelf”
Terug naar het stampvolle, rokerige keldertje in de Tweede Weteringdwarsstraat. Uit alle krantenberichten wordt één ding duidelijk, het ging vooral om de persoonlijkheid achter de tapkast, in dit geval de ‘kleine, met zware bakkebaarden toegeruste’ Cor, en om de sfeer: “Het is de sfeer (..) waardoor klanten vrienden worden; de sfeer die iedereen op zijn gemak doet zijn”, “de sfeer, waarvan Cor Snelders het geheim kent en waarover hij graag vertelt, als over een geheim dat hij tóch niet kan verklappen. Want dat geheim is hij zelf…”.
Voor Snelders brak een nieuw hoofdstuk aan: het begon weer te kriebelen en hij verbouwde een oud pakhuis tot hotel-restaurant, het Behouden Huis. Later noemt hij dit echter een te grote stap en in 1960 stapt hij eruit, en De Groene Kalebas doet hij over aan vriend en jazz-propagandist John H. Cordell die na New York en Montreal de derde vestiging van jazzclub ‘Greenwich Village’ opricht. Snelders zal later in Leiden met zijn vrouw een nieuw horeca-kunstenaarsavontuur aangaan.
Met het vertrek van Snelders is kennelijk één en ander veranderd aan de inrichting en vindt de Volkskrant in een artikel over Amsterdamse eettentjes voor studenten het keldertje iets te braaf “Alles was net iets te netjes, hing net iets te recht, de jukebox glom iets te mooi”.
Er is een filmpje bewaard gebleven dat een prachtig beeld geeft van Greenwich Village jazzclub in 1963 met een optreden van het house combo Curley Jones Quartet. Bron: Nederlands Instituut voor Beeld & Geluid.
Van 400 naar 4 bezoekers
In de hoogtijdagen van De Groene Kalebas kwamen er dagelijks wel 300 à 400 eters, waarvan velen bleven hangen. Onder de bezoekers en performers Ramses Shaffy, fotograaf Hans Buter, jazzmusici als pianist Louis van Dijk en saxofonist Henk van Es, Boudewijn de Groot en chansonnier en cabaratier Ronnie Potsdammer.
Ook journaliste en schrijfster Lisette Lewin was eind jaren vijftig, begin jaren zestig met regelmaat te vinden op dit adres: “’Ik had slechts één overheersende interesse: hoe kom ik aan een jongen.’ Die jongen vond ze tenslotte in de Groene Kalebas, een artistiek verantwoord eethuisje (..), waar het voor één gulden goed warm eten was”.
Lewin kennen wij van ons ‘vriendenpand’ Geldersekade 78, waar zij enige tijd woonde en waarvan wij eigenaar werden in 2004, hetzelfde jaar als van Tweede Weteringdwarsstraat 71-73. De Groene Kalebas speelt een rol in haar roman ‘Voor bijna alles bang geweest’, waarin ze er een hoofdstuk naar vernoemd heeft.
In 1969 verhuisde Bastiaan Kool (1916-1984) naar het huis, waar hij tot zijn dood zou wonen. In diezelfde tijd, toen Kool het café net had overgenomen, werd de alcoholvergunning van het café niet verlengd. Voor koffie, plots de enige inkomstenbron, betaalde je ƒ 2,50, een vermogen in die tijd. Een drukke avond bestond nu uit vier bezoekers; er zijn dan ook weinig verhalen uit die tijd. Een van de laatste bezoekers, Arnoud Hugo, herinnert zich: de piano stond te verstoffen en te vervalsen in het duister; muziek kwam uitsluitend nog uit de oude jukebox met krakende grammofoonplaten, die wegens geldgebrek niet werd aangevuld.
Het luidde het eind in van een roemruchte periode. In 1972 sloot De Groene Kalebas zijn deuren.
Dit karakteristieke wevershuis had bouwkundig op alle fronten dringend herstel nodig. Op een pamflet van 30 maart 1986 is te lezen “Vandaag eerste Paasdag hebben wij Tweede Weteringdwarsstraat 71-73 gekraakt. Het staat al voor lange tijd leeg. De woning is een G.D.H.-woning” (Gemeentelijk Dienst Huisvesting). Het kraak-hoofdstuk heeft het pand geen goed gedaan.
Na langdurige onderhandelingen waarbij de vertrouwenwekkende status van Stadsherstel een belangrijke rol speelde konden wij het krot in 2004 verwerven. De combinatie van de zeer slechte bouwkundige staat van dit rijksmonument, de daarmee samenhangende veiligheid van de bewoners en de naderende aanleg van het metrotracé Noord/Zuidlijn liet dan ook weinig ruimte voor verder uitstel. Gelukkig konden we snel overeenstemming bereiken met de krakers, waarna de voorbereiding en ontmanteling vrijwel direct van start ging.
Het voormalige 73-I heeft opnieuw een woonbestemming gekregen nadat het in 1938 onbewoonbaar was verklaard en sindsdien in gebruik was als bedrijfsruimte. Het onderhuis – eveneens onbewoonbaar verklaard – is bij 71-huis en 73-huis getrokken. Alle woningen zijn daarmee over twee lagen verdeeld en uitgerust met een eetkeuken, een woonkamer en twee slaapkamers. Onder de achterste kappen is het woonoppervlak uitgebreid. Eén woning beschikt over een tuin, beide kapwoningen hebben een privé dakterras, tussen de dwarskappen en de tuin.
Dankzij de voorspoedige restauratie konden de nieuwe bewoners nog voor het eind van 2005 hun intrek nemen in een van de vier woningen 71 A t/m D (voormalig 73-huis en onderhuis is nu 71-D; 73-I is nu 71-C ) in de – inmiddels – gewilde Weteringbuurt.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Amsterdam Monumentenstad
Arnoud Hugo, Kool en Kalebas, 2006
Delpher
Netwerk Digitaal Erfgoed
Ons Amsterdam, de vaste route van Lisette Lewin
Stadsarchief Amsterdam
Surinaams Erfgoed
Volkskrant, De kalebas van het plengoffer
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratieaannemer: Scheurer-Vios
Restauratiearchitect: Vroom
Constructeur: Tentij