R
Hagestraat 12, HaarlemHet markante Rosenstock-Huessy Huis ligt in de historische Burgwalbuurt en strekt zich uit tussen Hagestraat en Antoniestraat. Het complex bestaat uit een verzameling gebouwen met een rijke geschiedenis in de zorg voor kwetsbaren in de samenleving. Hier woonden ooit de binnenvader- en moeder. De oude keuken herinnert aan deze tijd. Ook nu wordt er nog heerlijk gekookt: door het opleidingsrestaurant de Kloosterkeuken.
‘Slegt soort van volck’
Toen de Haarlemse weduwe Lysbeth Jan Bette Heinricxzoon in 1437 haar huis aan de huidige Antoniestraat naliet als gasthuis, luidde dit het begin in van een eeuwenlang bestaan als vangnet voor kwetsbaren in de samenleving.
Eerst werd het Jacobsgasthuis – zoals bepaald in de nalatenschap van weduwe Heinricxzoon – gebruikt als overnachtingsplek voor pelgrims die onderweg waren naar Compostella, waar volgens de overlevering de overblijfselen van apostel Sint Jacobus de Meerdere waren gevonden.
In de loop van de eeuwen groeide het uit tot een complex dat bestaat uit een aantal aaneengesloten gebouwen rondom twee binnentuinen. Op een kaart uit 1578 is al bebouwing te zien op de plek van Hagestraat 10, 12 en Antoniestraat 9.
Tijdens de reformatie, in 1579, vervielen de katholieke bezittingen in Haarlem – waaronder het Jacobsgasthuis – aan de stad. In 1599 kreeg het de bestemming van stedelijke ‘beijaard’, een doorgangshuis voor reizigers, maar dit sloot in 1698 de deuren vanwege tekorten en het ‘slegt soort van volck’ dat het aantrok. In 1715 werd het gasthuis pas weer teruggegeven aan de Haarlemse katholieke gemeenschap en werd er onder de nieuwe naam Sint Jacobs Godshuis, een armen- en weeshuis gesticht. Ongeveer uit deze tijd dateren de oudste delen van de huidige bebouwing.
De centrale keuken en de woning voor de binnenouders
Hagestraat 12 is een L-vormig pand met een lange vleugel die uitkomt op de Hagestraat en een korte die bereikbaar is via een binnenplaats die uitkomt op de Antoniestraat. In de korte vleugel (op de foto bouwdeel C) bevindt zich de oorspronkelijke keuken met een eigen ingang. Meer centraal is een tweede toegang, met waarschijnlijk een 18e-eeuwse deur, die toegang geeft tot een opkamer. Hieronder bevindt zich een kelder met rode geglazuurde plavuizen, die vanuit de keuken bereikbaar is. Ook de opkamer is bereikbaar vanuit de keuken.
In de hoek bij de aansluiting naar de lange vleugel (bouwdeel B) is een met tralies afgeschermd ovaal venster geplaatst, dat bij de oorspronkelijke gevelopzet hoort. En verder springt vooral de wijzerplaat uit 1873 in het oog, die centraal bovenaan de gevel is aangebracht. In 1947 is er een grote verbouwing geweest waarbij vooral boven de indeling is gewijzigd, en in 1970 is deze verder aangepast.
Afgezien van de duidelijke functie van de keuken met bijbehorende kelder, weten we niet precies hoe de korte vleugel in gebruik is geweest. Op de verdieping zullen waarschijnlijk slaapzalen zijn geweest, maar of hier alleen wezen werden ondergebracht of ook armen is niet bekend. Het is aannemelijk dat de opkamer gediend heeft als woning voor de binnenvader en -moeder van de weeskinderen.
In een gedicht ter ere van het 75-jarig jubileum in 1790 worden deze binnenouders bedankt:
“Ja Vaadren, ons zoo waard! en Moeders, zoo bemind!
Ons hart stort uit in dankbre toonen
En wil uw liefde en trouw beloonen
Wyl elk van ons in U zijn andere Ouders vind.”
De zuster leidde de bezetter door het labyrint
De oorlogsjaren waren vanzelfsprekend moeilijke tijden voor het tehuis met zijn vele hongerige monden. Zo peddelde een van de Zusters, die al twintig jaar niet meer gefietst had, regelmatig op een rammelkast met houten banden de Haarlemmermeer in om eten bij elkaar te scharrelen. Bieten en kroten, waar de keukenzuster vervolgens met maar heel beperkte brandstof koek of pap van moest zien te bereiden.
Niet alleen de gangbare bewoners moesten gevoed worden, ook verschenen dagelijks zo’n vijftig hongerige mensen aan de poort en het huis herbergde ten tijde van de razzia’s in december 1944 een groot aantal onderduikers. Die zaten bijvoorbeeld verstopt in een verborgen ruimte onder het plafond van de kapverdieping, boven de klok.
Op een dag stopte een overvalwagen voor de deur voor een inspectie naar belangrijke papieren, illegaal gedrukt in de katholieke drukkerij. Een zuster begeleidde het tweetal op een dwaalspoor door het gebouw en over de labyrintachtige zolders, langs kasten en koffers waarin zich niets bevond. Gewapend met een plattegrond keerde het duo terug en vond uiteindelijk de betreffende documenten. Verrassend genoeg bleef het Godshuis gespaard van een wraakactie, volgens de zusters dankzij het “forse gebed der inwoners”.
Als dank voor hun schuilplek eind 1944 spaarden de onderduikers zes glas-in-lood ramen voor de kapel bij elkaar, voorstellingen uit het leven van St. Jacob, met eigentijdse verwijzingen naar het leed door de Duitse nazi’s erin verwerkt.
“Je leert altijd van elkaar, of je hulp vraagt of biedt”
In 1972 redden vier sociaal geëngageerde echtparen het gebouwencomplex van de sloop. Het stond toen al enige tijd leeg en een groot deel van het authentieke meubilair, zoals de kerkbanken, was inmiddels ontvreemd. De vier stellen begonnen er een woon-, leef- en werkgemeenschap: de Vereniging Rosenstock-Huessy. Zij hadden allen een hervormde achtergrond maar konden zich niet meer vinden in het kerkelijk bestel en waren teleurgesteld dat de Tweede Wereldoorlog niets wezenlijks had veranderd.
Ze vernoemden hun leefgemeenschap naar de Joods-Zwitserse socioloog, filosoof en jurist Eugen Rosenstock-Huessy, die de zorg voor de planeet in de eigen leefomgeving predikte. Van betekenis zijn voor de medemens stond dan ook centraal in het Huis. In de loop der jaren tot aan 1997 vingen de bewoners in totaal zo’n 3.000 mensen op die het tijdelijk niet redden in de maatschappij.
Dit was wel even zoeken, zo werden in de beginjaren ook verslaafden opgevangen, onder het motto “mensen in nood moet je altijd helpen”. Maar gaandeweg leerden de bewoners dat het belangrijk is om toch grenzen te trekken. Ex-psychiatrische patiënten leerden hier weer op eigen benen staan, zonder benaderd te worden als patiënt, want: “Je leert altijd van elkaar, of je nou hulp vraagt of hulp biedt”.
Eind jaren zeventig verhuisden mijn ouders, broer en ik naar een linkse woongroep en ik ging hier in de buurt naar school. Mijn moeder herinnert zich dat hier altijd geklust moest worden. Ik ben blij dat Stadsherstel deze verantwoordelijkheid op zich neemt.
“Ik woon met de voordeur in de stad en met de achterdeur in een dorp”
Leefgemeenschappen en woongroepen deden in de jaren zestig van de vorige eeuw hun intrede in Nederland. Een woongroep verschilt van een commune, waar men alles samen doet en deelt. De meeste woongroepen bestaan uit samenwonenden, die bepaalde dagelijkse of huishoudelijke aangelegenheden delen maar ook een grote mate van zelfstandigheid kennen. In het Rosenstock-Huessy Huis wordt door de bewoners regelmatig samen gegeten, vergaderd en worden de gemeenschappelijke ruimtes gezamenlijk schoongemaakt.
Sommige woongemeenschappen hebben een sociale, ideologische of religieuze achtergrond, dit geldt tegenwoordig in mindere mate voor het Rosenstock-Huessy Huis: “Behalve onze gedeelde interesse in de historie en de zorg voor het huis is er geen geloof of gedachtegoed dat we delen”. Hooguit bindt de diversiteit ze, de bewuste keuze voor “Intensief samenleven met een groep mensen die stuk voor stuk een andere kijk op het leven hebben”.
De bewoners variëren van alleenstaanden tot gezinnen en van kleine kinderen tot de oudste bewoonster: Lien Leenman, een van de oprichters van het eerste uur. Een kleine op zichzelf staande wereld: “Ik woon met de voordeur midden in de stad en met de achterdeur in een klein dorp. Het binnenplein is het dorpsplein waar we elkaar ontmoeten”.
Stichting Rosenstock-Huessy Huis nam, toen de zorg en investering te groot werden, contact op met ons als betrouwbare partij om dit bijzondere complex toekomstbestendig te maken. Samen verkenden we de aspecten die bij de overname kwamen kijken, waarbij ook de Bewonersvereniging nauw werd betrokken. Op 22-02-2022 – 50 jaar na de oprichting – is de stichting opgehouden te bestaan.
Eind 2015 werden wij eigenaar en gingen daarmee het op één na grootste Stadsherstel project in (alleen Pakhuis de Zwijger was nog groter), dat gefaseerd – bouwdeel voor bouwdeel – wordt aangepakt. Dit vraagt veel van de bewoners, die continu in een bouwplaats verkeren terwijl de restauratie door het complex verschuift. Bij de restauratie wordt er tegelijk grondig verduurzaamd. De bouwdelen die gerestaureerd zijn draaien op warmtebronnen in plaats van gas, en waar mogelijk zijn zonnepanelen geplaatst. De carillonklok uit 1722 en de wijzerplaat uit 1853 zijn gerestaureerd.
De twee woningen in bouwdeel C aan de Hagestraat 12 zijn in 2019 opgeleverd. De begane grond is in gebruik als eetzaal van opleidingsrestaurant De Kloosterkeuken. In deze vleugel is de vroegere keuken, met de oude stookplaats en oude kookketels, de ‘witjes’ op de muur – waarvan een deel mogelijk teruggaat tot de eerste opzet – en een tegelvloer in dambordpatroon. In de opkamer is de nu ‘refter’, de gemeenschappelijke woonkamer van de bewoners.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Bouwhistorische notitie, Maarten Enderman, Januari 2011
HRLM, stadsglossy van Haarlem
Liefdewerk tot in eeuwigheid, geschiedenis van het Sint Jacobs Godshuis in Haarlem (1437-1715-2015), Wim Cerutti (2015)
Trouw, 1993
Jan de Roos
Aan dit project hebben meegewerkt:
Brandjes van Baalen architecten
IDenergie installatie advies
Akerbouw
Visser Pomptechniek
Klomp Technisch Buro
Boon installatietechniek
Bouwmensen-Amersfoort (leerlingenbouwplaats)
Dit project is mede mogelijk gemaakt door:
Provincie Noord-Holland