R
Reestraat 30, AmsterdamDit pandje werd in de 17e eeuw gebouwd en bestemd voor de verhuur. Een eeuw later werd het verbouwd tot twee winkelhuizen: het huidige Reestraat 30 en 32. Op nummer 30 was bijna 45 jaar een juwelier gevestigd. Het is een van maar liefst 15 door ons gerestaureerde panden in de Reestraat en om de hoek met de Prinsengracht, waarmee we een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de uitstraling die de radiaalstraat tegenwoordig als onderdeel van de 9 Straatjes heeft.
Een groenkoper koopt het pand vlakbij de groentemarkt
Als riembeslagmaker Jan Pietersz Prinsengracht 339 op de hoek met de Reestraat in 1617 verkoopt, grenst het aan de achterzijde aan het huis van schilder Syvert Pietersz. Koper Abel Fransz (1580-1650) zal op een later moment ook Reestraat 30-32 aankopen. Voor de geelgieter/ koopman zijn de panden een belegging en tot het einde van de eeuw blijven ze als huurhuizen in zijn familie. Bij het overlijden van Abels schoonzoon, koopman Coenraed Roermond, erven de kinderen van zijn dochter Alida en zoon Coenraed elk voor de helft. De beide panden worden daarop in 1699 van de Weesmeesters gekocht door Adriaen Stokhoff, die ƒ 1800,- betaalt.
De eerstvolgende overdracht is in 1732 als ‘groenkoper’ Jan Claesz Groen eigenaar wordt en zelf op nummer 339 gaat wonen: een gunstige plek want op dit gedeelte van de Prinsengracht is dan de groentemarkt gevestigd. Voor de huizen heeft hij ƒ 9000,- betaald aan de dochter en mede-erfgename van Stokhoff: twee maal een bedrag van ƒ 2000,- contant en ƒ 5000,- op rente. In 1746 wordt Groen begraven in de Westerkerk. In 1754 verkoopt zijn weduwe Grietje Jans Boldt de huizen aan makelaar Cornelis Pullen die er ƒ 14.000,- contant voor neertelt.
De handige schoonzoon verbouwt het pand
Bij de overdracht van 1754 staat vermeld “De twee door haar man gekochte huizen zijn door verkoopster geapproprieerd tot drie percelen”. De echtgenoot van dochter Neeltje Groen, meester-metselaar Martinus Tuinman (1707-1775) had het pand met het huidige nummer 30-32 verbouwd, verhoogd en in twee huizen opgesplitst. Bij de afwikkeling van de boedel wordt gemeld dat de “meester metselaar wegens arbeijdsloonen aan de huysen” nog “een seekere somme van penningen” te vorderen had. Daartegenover staat dat hij en zijn vrouw jarenlang op een kamer bij zijn schoonmoeder hadden gewoond.
De makelaar Pullen was een huisjesmelker en speculant die de panden tot zijn dood heeft behouden, waaruit opgemaakt kan worden dat de huuropbrengst goed was: ƒ 240,- en ƒ 226,- per jaar, zo blijkt bij de veiling van Pullens in 1792. Het huis aan de Prinsengracht werd toen apart verkocht en de winkelhuizen Reestraat 30-32 kwamen voor ƒ 5375,- in handen van Teunis Stroethoff. Ze zagen er toen anders uit: vanaf 1792 werd er precario gevestigd voor twee pothuizen waarin twee secreten en twee regenbakken waren ondergebracht. De aanslag bedroeg ƒ 6,-. Na zijn overlijden blijft het pand in eigendom van zijn weduwe.
Vanaf 1883 is hier decennialang een juwelier
In 1805 wordt Reestraat 30 verhuurd aan M. Rietjens met een huur van ƒ 150,-. In 1851 is de hoofdbewoner mevrouw G. Roelofs, en vervolgens passeren een aantal barbiers de revue: in 1864 N. Bruyns, in 1878 Martinus Johannes Hansen en in 1879 barbier Willem Albertus van der Velde. Het huis, de onderste voorkamer, de bovenkamer en 2-hoog zijn dan verhuurd met inwonenden.
Eind 20e eeuw woont hier Arend Mulder jr., geboren in 1860. Via vermelding in verschillende bladen komen we erachter dat hij zich onder meer bezighoudt met liefdadigheid en met de Haarlemse kegelclub Volharding en sportvereeniging Rust-Roest. Hij verhuisde in 1880 naar dit adres, trouwde in september met Elisabeth Baggelaar die dan bij hem intrekt. Zij overlijdt echter al in 1883, en een klein jaar daarna hertrouwt hij met Wilhelmina Christine Hünd. Zijn zaak in horloges en goud en zilver – die al opgericht is in 1849 en die hij dus overgenomen heeft – verhuist hij hiernaartoe vanaf de Anjelierstraat in 1883. Enkele jaren is sprake van een tweede vestiging: eerst in de Violettenstraat, later in de Daniël Stalpertstraat, maar vanaf 1900 wordt alleen nog dit adres genoemd. In 1908 overlijdt hij en neemt zijn weduwe de zaak over.
De twee zeer smalle 18e-eeuwse winkelhuizen Reestraat 30-32 hebben een dwarskap – ongebruikelijk voor Amsterdam – met een lijstgevel en houten onderpui en drie deuren waarvan de middelste de twee bovenwoningen ontsluiten. Het pand, een rijksmonument, is slechts 7,10 meter breed en vijf diep.
De huizen bevonden zich bij aankoop in 1969 in goede staat van onderhoud. De restauratie van nummer 30-32 werd samen met het aan derden toebehorende pand Reestraat 28 – het latere woonhuis van Ischa Meijer en Connie Palmen – uitgevoerd en werd voltooid in 1973. De begane grond van de drie percelen werd ingericht als restaurant.
In de twee bovenliggende woningen beperkten de werkzaamheden zich tot enkele herstellingen en verbeteringen tijdens bewoning en onder het geheel vernieuwde dak werd op zolder een tweetal kamers ingericht ten behoeve van de woningen.
Aan de buitenzijde werden de ramen van een bijpassende roedeverdeling voorzien. Ook werden de in het verleden verminkte winkelpuien ontdaan van hun wonderlijke afscherming van de bovenramen.
De restauratie van Reestraat 30-32 droeg bij aan de opkomst van dit nu zo geliefde radiaalstraatje. In totaal hebben wij 11 panden in de Reestraat gerestaureerd, en daarbij nog eens een viertal op en om de hoek aan de Prinsengracht.
Op de begane grond van Reestraat 28-32 zit al jaren het charmante Italiaanse restaurant Bussia.
Meer informatie: www.bussia.nl
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Amstelodamum, maandblad nr. 63, 1976 en nr. 56, 1969, Isabella Henriëtte van Eeghen
Amsterdam Cultuur Historische Vereniging
Delpher
Mens en Monument, 25 jaar Stadsherstel Amsterdam, Jaap Balk e.a., 1981
Stadsarchief Amsterdam
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: H.F. Rappange
Restauratieaannemer: Hillen & Roosen