P
Prins Hendrikkade 87, AmsterdamOoit lag dit pand pal aan het IJ, op het noordelijkste puntje van Amsterdam. Grote VOC-schepen maakten plaats voor veerdiensten en het wijdse uitzicht werd vervangen door het imposante Centraal Station. Bijna een eeuw lang kon men hier terecht voor ‘een rokertje’. Nu is het een woonhuis.
Gelegen aan het Kamperhoofd
De Prins Hendrikkade is in 1879 vernoemd naar de jongste zoon van Koning Willem II en broer van Koning Willem III. De prins (1820-1879) had veel belangstelling voor handel en zeevaart. Voor die tijd kende deze reeks straten en kades een lange voorgeschiedenis met namen als de Haringpakkerij – die herinnert aan de haringhandel en Haringpakkerstoren, de Texelsche Kade – waar de schepen naar Texel aanlegden, Kampersteiger, de Oude Teertuinen, het Kamperhoofd, de Buitenkant en de IJ-gracht.
Het was vanouds de plaats waar de schepen aanlegden en daarom het middelpunt van de handel in Amsterdam. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw vormde dit de noordelijke begrenzing van de stad Amsterdam aan het IJ. Daarna werden de stationseilanden aangeplempt en werd in 1881 aangevangen met de bouw van Centraal Station.
Daar schuin tegenover staat ingeklemd tussen twee hoger opgaande panden ons pand aan de Prins Hendrikkade 87. Het is gelegen aan het Kamperhoofd, een 16e-eeuws bolwerk voorzien van geschut. In de middeleeuwen was dit nog het meest noordelijke punt van de stad en de huizen stonden er dicht langs het IJ. Tot 1643 waren hier de Oude Teertuinen gelegen, waar de teerkopers hun werkterrein hadden.
Een zwaardenmaker en een meester-chirurgijn
De vroegste vermelding van een pand op dit erf is in een akte van 1589, waarin geregeld is dat de stad geen rechten kan ontlenen aan de noordmuur van ‘desen spijcker’. Als er iets aan gedaan moet worden, dan is dat met welwillendheid van eigenaresse Vrouken Gerrits, weduwe van Gerrit van Clooster. In 1616 wijst Jan Pelle het erfdeel van deze Vrouken van Clooster, en haar haar dochter – zijn vrouw – toe aan zijn zes kinderen variërend in leeftijd van 15 tot 25 jaar. Het gaat hier om 6/9 deel van ‘spijker en erf’ op het Kamperhoofd bij de ‘Schreijhoek’. Een spijker of spieker is in de middeleeuwen een opslagplaats voor gedorst graan. Het Latijnse ‘spicae’ betekent korenaren.
Na zijn overlijden verkopen zijn kinderen in 1626 ‘huis of spijker en erf’ aan Hendrick Luyman, mandenmaker. In 1629 wordt het alweer doorverkocht, er wordt dan vermeld dat het zich in de Teertuinen bevindt. Het pand kent in de daaropvolgende jaren veel verschillende eigenaren zoals een destillateur, een honingkoper, zwaardenmaker, galjootschipper, en een meester-chirurgijn.
Het huis is sindsdien wel veranderd: het voorgevelmetselwerk met de klokgevel dateert van de achttiende eeuw. In dit woonhuis is lange tijd een tabakszaak gevestigd, al zeker sinds 1889 toen het faillissement van C. Revius werd aangekondigd, tot in elk geval 1962.
Roken voor het goede doel
In 1904 worden in een advertentie tegelijk een frisch kamertje en een partij sigarenpuntjes aangeboden. Eind 19e eeuw waaide een nieuwe vorm van liefdadigheid over vanuit Duitsland, waar men in elke stad en elk dorp wel afgevaardigden van de ‘sigarenpuntjes-vereeniging’ had en waar men hele weeshuizen onderhield van de opbrengst van dit waardeloos goedje, “het puntje, dat door de beleefdheid van uw leverancier uw tanden niet deert”?
Deze ongebruikte puntjes werden verwerkt zodat ze vervolgens opnieuw als rooktabak of als snuif konden worden gebruikt. Een snelle berekening door een initiatiefnemer leerde dat een tiende van de bevolking per dag gemiddeld zo’n twee sigaren van een cent rookte, dat het puntje 1/15 van de sigaar bedraagt en dat zo dagelijks een som van Ƒ 533 verloren ging.
En zo ontstonden ook in Nederland initiatieven om sigarenpuntjes te bewaren. Men kon ze toezenden, maar ook stonden er speciale afknipmachinetjes in koffiehuizen en stationswachtkamers. De opbrengst kwam ten goede van behoeftigen, zo werden “161 arme kinderen geheel in nieuwe kleeding gestoken”. Maar ook diende het als gratis tabak verschaffing: in 1897 werden de 171 oude zeelieden die verpleegd werden in de Prins Hendrik-stichting in Egmond verblijd met 5016 pakjes tabak van een ons.
Een bedrijvige locatie aan het Open Havenfront
Bedrijvig is het van oudsher geweest op dit plekje. Saai is het uitzicht nooit, de stad verandert hier vrijwel continu. Ooit was het uitzicht wijds over het IJ, en bevond zich hier de Grote Scheepskraan waarmee masten op schepen werden geplaatst en goederen geladen en gelost. Een dubbele rij palen in het IJ die kon worden afgesloten met drijvende balken (bomen), beschermde de haventoegang. Later namen de aanlegsteigers van de veerdiensten, onder andere naar Kampen, deze plek over.
Met het aanplempen van de stationseilanden en de komst van Centraal Station als entree van Amsterdam veranderde dit gebied met regelmaat in een grote bouwput ten behoeve van grote infrastructurele aanpassingen. Zo werd de eerste Kamperbrug uit 1876 in 1904 alweer vervangen door een ijzeren ophaalbrug. De Prins Hendrikkade werd verbreed eind jaren dertig van de vorige eeuw en in 1957 werd de brug nogmaals vernieuwd, waarna die in 1963 vervangen werd door een vaste brug.
In de tweede helft van de jaren zeventig werd hier de Oostlijn van de Amsterdamse metro aangelegd. De tijdelijke Kamperdam zorgde ervoor dat het Open Havenfront in deze periode gedeeltelijk werd gedempt. In 1980 keerde het water terug. De laatste jaren is het gebied toneel van de aanleg van de Noord-Zuid metrolijn en een grote reconstructie van Centraal Station.
Dit kleine, fraaie pand werd op aanraden van Bureau Monumentenzorg ons eigendom in 1969. Het 18e-eeuwse voorgevelmetselwerk en de bijzondere rollagen werden op dat moment door de aangebrachte op-en-neren (stempels) geheel aan het oog onttrokken.
Bij de restauratie was het uitgangspunt om zoveel mogelijk van de structuur van het pand te handhaven. De restauratie startte met het aanbrengen van een kelderbak van beton met daaronder stalen buispalen. Hierna werden de belangrijkste interieuronderdelen voorzichtig weggenomen en nam de romprestauratie een aanvang. De voorgevel met de bijbehorende onderpui is geheel vernieuwd, balklagen, vloeren en kap zijn gerestaureerd. De ramen in de voorgevel zijn vervangen. Na de restauratie, die tot stand is gekomen met subsidies vanuit zowel de monumenten- als de volkshuisvestingsector, is in dit pand een vierkamerwoning gerealiseerd.
En zo bleef de woonfunctie gehandhaafd op dit historische punt, waar vroeger de stad werd verdedigd en de schepen aanmeerden en van waaruit nu toeristen en forenzen de stad intrekken. Een levendig en uniek plekje in hartje centrum te midden van iconische gebouwen als het Centraal Station, de Sint Nicolaas basiliek en de Schreierstoren.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Delpher
Joost de Vree
Schoonhovensche Courant 1886-1904
Stadsarchief Amsterdam
Theo Bakker
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: Afdeling Bouwzaken Stadsherstel
Restauratieaannemer: P.F. Boer en Zn.