Marnixstraat 291
Marnixstraat 291, AmsterdamEen beetje weggestopt aan de Marnixstraat staat een complex van drie panden dat waarschijnlijk nog stamt van vóór de afgraving van de stadswal. Het 18e-eeuwse woonhuis met tuitgevel op nummer 291 stond er al toen het hier nog De Schans heette en molen De Bloem nog niet verplaatst was naar de Haarlemmerweg. Meerdere malen dreigde sloop, reeds in 1917 sprak men van een stukje Verdwijnend Amsterdam, dat “binnen korteren of langeren tijd” zou moeten vervallen. Gelukkig is deze voorspelling niet uitgekomen en herinnert dit ‘vergeten monument’ nog altijd aan een belangrijk hoofdstuk in de ontstaansgeschiedenis van Amsterdam.
De Marnixstraat werd op de oude stadswal aangelegd
Een beetje weggestopt achter de aaneengesloten rechte gevelrij die het grootste deel van de Marnixstraat vormt, nog versterkt door de wat lagere ligging ten opzichte van het straatniveau, vallen ze nauwelijks op: een groepje ‘buitenbeentjes’ van drie panden, ingeklemd tussen Marnixstraat en aan de achterzijde de Westerkade.
De Marnixstraat ligt, net als de Sarphatistraat en de Weteringschans, op de oude ‘Schans’. De Schans was de stadswal die in 1613 om de grachtengordel was opgetrokken als onderdeel van de stadsuitbreiding (de derde uitleg). Het vormt de westelijke grens van de Jordaan en verbond het Leidseplein waar ooit de Leidsepoort stond en het Haarlemmerplein met de nog bestaande Haarlemmerpoort.
Nadat de stadsmuur en bolwerken in de 19e eeuw hun militaire functie verloren en de stadswallen tussen 1820 en 1840 ontmanteld werden, werd rond 1860 de Marnixstraat aangelegd om de enorme behoefte aan bouwgrond voor woningbouw en stedelijke voorzieningen mogelijk te maken. Van het oude bolwerk zijn enkele blokken natuursteen bewaard gebleven langs het laag gelegen straatje voor Marnixstraat 291 en 293.
In 1872 kregen Marnixstraat en -kade hun huidige namen, vernoemd naar de assistent van Willem van Oranje en mogelijk de schrijver van de tekst van het Wilhelmus, het Nederlandse volkslied, hoewel dit laatste zeker niet onomstotelijk vastligt.
Van vóór het afgraven van de stadswal
Onze drie panden, traditionele Amsterdamse stadshuizen met smalle, hoge gevels en een eigen zadeldak, wijken duidelijk af in architectuur van de 19e-eeuwse huurkazernes die overheersen in dit deel van de Marnixstraat.
Het is dan ook heel goed mogelijk dat deze bebouwing hier al eerder stond. Het vermoeden is dat het huidige pand 18e-eeuws is, maar al op de stadskaart van Balthasar Florisz van Berckenrode van 1625 staat op deze locatie een groepje gebouwen, dat op dezelfde wijze is georiënteerd: twee langs het water – de Lijnbaansgracht aan de Westerkade – en één haaks daarop.
De stadswal ter plaatse van de drie panden is pas vrij laat afgegraven, namelijk na 1877, wat het niveauverschil met de toen al bestaande gebouwen kan verklaren. Het maakt dat de panden historisch gezien heel belangrijk zijn, als zeldzame overblijfselen die herinneren aan de oude stadssituatie op De Schans en nabij de verdwenen Raampoort.
Ons pand aan de Marnixstraat 291 bestaat in feite uit twee aparte huizen in elkaars verlengde; de zijde aan de Lijnbaansgracht had voorheen dan ook een eigen adres: Westerkade 23. Nu zijn in dit pand twee woningen gevestigd van de in totaal zeven in het complex van de drie panden. Waarschijnlijk was het aantal wooneenheden in de 19e eeuw het dubbele. De aangrenzende Jordaan was in die tijd overbevolkt en verpauperd met kinderrijke gezinnen in ‘wooncameren’, kelders en sloppen. Hoewel de situatie in de loop van de 20e eeuw verbeterde, bleef het lang een achterstandswijk.
Bij elk Jordanees gezin speelde wel wat
In het benedenhuis van Marnixstraat 291 (toen al samengetrokken met Westerkade 23) werd in 1961 Connie van Wieringen geboren, als jongste van een gezin met vijf kinderen. Aan de Westerkadekant was de keuken, in de tussenkamer sliepen de kinderen en aan de straatkant was de woonkamer waar ook de ouders sliepen. De bovenverdieping werd apart verhuurd en was in tweeën gedeeld. Het huis was erg vochtig, het water liep soms langs de muren.
Connie: “Mijn moeder kwam uit een echt Jordanees gezin met tien kinderen, mijn vader kwam uit Haarlemmermeer: ‘een boer’ noemden ze hem in de Jordaan. Hij was automonteur en fietsenmaker, maar zat ook geregeld in de bak wegens diefstal. Hij had ook zijn zorgzame kant, zo jatte hij bij Simon de Wit pakken koffie die hij uitdeelde in de buurt. In de oorlog stal hij schapen uit een Duitse vrachtwagen, waarvan de bestuurders in het café zaten. De schapen werden bij verschillende buren in de gang ondergebracht.”
De Jordaan was een heel andere wijk in die tijd. Connie: “Er was bij ons thuis veel armoe, vooral als mijn vader weer eens in de gevangenis zat. Maar het huis was altijd schoon en netjes! En natuurlijk met de echte Jordanese gordijntjes en beeldjes voor de ramen. Op de Theo Thijssenschool had ik een geweldige meester, Fred de Jong. Hij wist wat er thuis speelde, en niet alleen bij ons: overal was wel wat. Zo was dat in de Jordaan in die tijd.”
Connie was ook kind aan huis bij het naastgelegen buurthuis, het Reinildahuis. Over hun eigen huisje heeft ze gehoord dat dit ooit hoorde bij molen De Bloem die hier vroeger stond.
Stadsherstelmolen De Bloem werd vernoemd naar het bolwerk waar het eens stond
Aan de Haarlemmerweg staat de Stadsherstelmolen De Bloem, met de bijnaam de 400 Roe: de afstand tot aan de Haarlemmerpoort. Maar De Bloem stond niet altijd langs deze toegangsweg tussen Amsterdam en Haarlem. Net als De Gooyer stond de molen ooit op een bolwerk van de 17e-eeuwse stadsmuur: namelijk het bolwerk ter hoogte van Marnixstraat 287. Dit bolwerk, oorspronkelijk met de naam De Blom was gelegen aan het einde van de Bloemgracht. Vanaf 1672 kreeg het de naam Rijkeroord, naar een polder bij de Nieuwe Meer.
De vestingwal liep in de vorm van een hoefijzer rondom de stad met een lengte van 8 kilometer, voorzien van acht poorten en 26 bolwerken. Op deze vijfhoekige uitbouwen van de stadsmuur werden kanonnen geplaatst, én molens. In 1614 kwam op De Blom de molen ‘De Dommekracht’, die in 1768 werd vervangen door korenmolen De Bloem. Pas in 1878 verhuisde de molen naar de Haarlemmerweg, waar hij nog steeds staat.
Het is de enige nog bestaande molen die ooit langs de Marnixstraat stond en samen met De Gooyer de enig overgebleven bolwerkmolen. Unieke overblijfselen dus uit lang voorbije tijden. Deze twee molens mogen wij – met gepaste trots – ons eigendom noemen, samen met nog vijf andere molens.
Het huis behoort tot ‘Verdwijnen Amsterdam’ stond in 1917 in de krant
In de tijd dat Marnixstraat 291 nog Schans 105 was, dus vóór 1872, kwam hier een kersvers echtpaar wonen. Scheepstimmerman Wilhelmus Petrus Snijders trouwde in 1866 met Susanna Magtilda Duijf. Het stel zou minstens negen kinderen krijgen. Waarschijnlijk zijn zij de eerste bewoners van het benedenhuis na de verbouwing die, te oordelen aan de ontwerptekeningen, in 1867 heeft plaatsgevonden.
Wilhelmus Petrus werkte eerst op de werf van Rijkhof aan het Steenpad (nu Da Costastraat) en later op de werf Concordia van Huygens en van Gelder op Oostenburg, waar hij onder andere bouwde aan de Amsterdam (1893), de Nederland (1894) en de Europa (1897). In 1899 overleed hij op 60-jarige leeftijd na een ongeval op de scheepswerf.
Ook de oudste zoon Willem begon als scheepstimmerman, maar werd diamantslijper: een vak dat hij meer dan 50 jaar beoefende. Zijn vrouw Johanna ontmoette hij toen ze langs de deuren aardbeien verkocht, het was liefde op het eerste gezicht.
Moeder Susanna overleed, 85 jaar oud, op dit adres, inmiddels Marnixstraat 291. In 1917 verscheen er een artikeltje in de krant omdat zij zich hier vijftig jaren geleden vestigde als “gelukkige jonge echtgenoote”. Over Marnixstraat 291 wordt dan al gezegd: “Het huis behoort tot ‘Verdwijnend Amsterdam’ (…) en zal binnen korteren of langeren tijd in dezen vorm moeten vervallen.”
Een kleine honderd jaar na deze sombere voorspelling werden wij eigenaar van het complex van drie panden aan de Marnixstraat en Westerkade. Gek genoeg nog steeds zonder beschermde status als gemeentelijk monument.
En dat terwijl Marnixstraat 291 in een kunsthistorische omschrijving, uitgevoerd voorafgaand aan een restauratie in 1985, al een ‘vergeten monument’ wordt genoemd. De restauratie is toen ook uitgevoerd alsof het beschermde monumenten betrof, bijvoorbeeld met herstel van roederamen.
In 2012 wilde de gemeente Amsterdam, die toen eigenaar was en bezig was haar vastgoed af te stoten, het complex verkopen. Aangezien het een bijzonder ensemble binnen de stedelijke context betreft, was de algemene opvatting dat het de bescherming zou krijgen van de gemeentelijke monumentenstatus. Met hun afwijkende historische architectuur en bijzondere ligging achter de oude stadswal, herinneren de panden aan een belangrijk hoofdstuk in de ontstaansgeschiedenis van Amsterdam. Dit was genoeg reden voor Stadsherstel om tenslotte tot aankoop te beslissen. En net als onze andere panden, geven we ze een monumentale behandeling.
In goed overleg met de Vereniging Vrienden van Amsterdamse Gevelstenen hebben wij een gevelsteen boven de ingang van Marnixstraat 291 geplaatst. De herkomst van deze fraaie steen is ons niet bekend, waarschijnlijk heeft het ooit de gevel van een boerderij gesierd: deze voorstelling komt namelijk vaker voor bij boerderijen. De hoekversieringen zijn typerend voor de periode rond 1780. De steen is opgeknapt door Jan Hilbers.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Geschiedenis Singelgracht Buitensingel Amsterdam
Delpher
Genealogie Online
Stichting Maritiem Historische Data
Ons Amsterdam
Stadsarchief Amsterdam
Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad
Aan dit project hebben meegewerkt:
JCN
Prins Projecten