E
Egelantiersgracht 48, AmsterdamAchter dit pand bevindt zich een heel bijzonder achterhuis waarvan de zij- en achtergevel op gietijzeren kolommen staan. Zo kreeg het souterrain toch daglicht, zover bekend een unieke oplossing. Architect Bijvoets maakte graag gebruik van gietijzer: bekend werden vooral zijn rode kiosken in de stad, sfeervol om te zien maar zowel in zomer als winter was de temperatuur in deze nauwe zuilen niet te harden.
De Vergulde Pellicaan
Egelantiersgracht 48 staat op de plek waar rond 1619 Gerrit Jacobsz, koekenbakker, zijn huis had. Later zien we als eigenaar waagdrager Jan Cores, die getrouwd was met Claesje Jans. In 1660 is zij weduwe.
In 1696 verkoopt Abigeltje Cores, de meerderjarige dochter van varensman Hendrik Jansz en Sara Cores, voor ƒ 2400,- een huis ‘tussen de twee eerste bruggen’ aan meester-koperslager Jacobus van Oosterhout. Er hangt daar op dat moment ‘De Vergulde Pellicaan’ uit; al in 1655 was sprake van een huis met ‘pijlecaen’. In 1707, bij de eerstvolgende overdracht, heeft het huis deze naam verloren. Drie oom- en tantezeggers van Van Oosterhout en zijn weduwe Trijntje Jans van der Mark hebben het huis geërfd en verkopen het voor ƒ 2550,- aan Willem de Stries.
Deze Willem is dan juist terug van twee lange reizen met de VOC: ging hij tussen 1703 en 1704 nog als botteliersmaat met het schip ‘Huis te Rozenburg’ naar Batavia, in 1705 scheepte hij in als bottelier. Opnieuw naar Batavia, waarvandaan hij in 1706 is teruggekeerd. Een kleine tien jaar later is de waarde van het huis bijna verdubbeld als zijn weduwe Urseltje Meijers het in 1716 voor ƒ 5000,- verkoopt aan Anna, Isabella en Jacoba Brouw.
Daar de Moriaan in den gevel staat
Het huis blijft lange tijd in eigendom van de zusters Brouw. Anna is de langstlevende en enig erfgename van Isabella en Jacoba. Na haar overlijden wordt de helft van het perceel een andere Brouw dame, te weten Margaretha, gelegateerd. De andere helft koopt haar echtgenoot, makelaar Jan ten Brink in 1757 van een andere erfgenaam. Het huis heeft dan weer een naam, er staat namelijk ‘Het Moriaantje’ in de gevel. Ten Brink betaalt ƒ 2300,- voor het halve part.
In 1770, het echtpaar is inmiddels overleden, brengt het huis ƒ 12.300,- op als Michiel Hendrik Stiesel het koopt. Zes jaar later verkoopt weduwe Catharina Margaretha Raetjes voor ƒ 9275,- aan Mattheus Bom. ‘De Moriaan’ staat dan nog altijd in de gevel en zal hier tot tenminste 1838 blijven.
In de 19e eeuw wordt het huis verhuurd aan Arns. Van Hoorn voor ƒ 250,-. Ene Cath. Elis. Bruyn woont hier voor niets en weduwe P. Hamer is eigenaar en bewoont een kamer. De kelder wordt gehuurd door Jurriaan Straatman die daar ƒ 70,- voor betaalt. In 1851 woont hier M.C. van der Aa die ‘in boter’ doet. Ook Albertus Grijpink, die hier in 1864 gevestigd is, is koopman boter en kaas.
Egelantiersgracht 42 t/m 48
Zoon Joannes Asuerus Anthonius Grijpink zet de zaak van zijn vader voort en woont hier in 1879 met zijn vrouw Martha Margaretha Maria Middelhoff en gezin. Rond 1877 is hij opdrachtgever tot de bouw van pakhuis ‘Jonge Bernard’ op Egelantiersgracht 44, naar een ontwerp van architect Bijvoets. In 1903 zou Grijpink naar Haarlem verhuizen, maar de kaashandel bleef op de gracht. Het woonhuis op nummer 42 koopt Grijpink in 1913; een jaar later wordt het verbouwd tot pakhuis ‘Koophandel’. Op de top na zijn de gevels identiek.
Ook nummer 48 wordt aangepakt. Al in 1864 is de voorgevel vanaf de eerste verdieping nieuw opgetrokken en verhoogd met twee verdiepingen. Daarbij is de laat 18e-eeuwse kroonlijst vermoedelijk mee omhoog gebracht.
Eind 19e eeuw wordt het oorspronkelijke achterhuis tot aan het souterrain afgebroken, waarna een groter achterhuis over de restanten is gebouwd. Voor lichttoetreding in het terugliggende souterrain werd besloten het nieuwe achterhuis op gietijzeren zuiltjes te plaatsen, een unieke constructie door eerdergenoemde architect Bijvoets. Een eerste ontwerp van zijn hand is in 1887 afgekeurd, maar gezien de bouwstijl zal spoedig daarna een nieuwe aanvraag zijn gedaan die wel is uitgevoerd. Op hardstenen neuten zijn acht op lood gestelde gietijzeren kolommen van 80 centimeter hoog geplaatst, waarop het achterhuis rust.
In 1932 werden de Egelantiersgracht-panden geveild. Ook Egelantiersgracht 46 hoort daarbij.
De krantenkiosk: een rood, gietijzeren korset
De Friese architect Yme Gerardus Bijvoets Gzn (1837-1901) vestigde zich in 1866 in Amsterdam. Hij ontwierp meerdere gebouwen, vooral in de classicistische neo-renaissancestijl. Gebouw Mercurius uit 1883 is van zijn hand; dit pand had oorspronkelijk een winkelpassage met een uitgang aan zowel de Prins Hendrikkade als de Nieuwendijk. Vanwege de tocht werd deze passage echter al snel afgesloten.
Maar het meest bekend werd Bijvoets waarschijnlijk van de kiosk. Na meerdere afwijzingen kreeg winkelier Isaac Bles toestemming om kiosken – zoals hij die in Brussel had gezien – in de stad te plaatsen. Bijvoets maakte het ontwerp van een gietijzeren zuil naar Parijs model, geïnspireerd op het zwierige Ottomaanse tuinprieel (kioshk) en in de kleur van de stadsvlag: rood. In juni van dat jaar verschenen de eerste kiosken op de Dam en bij Artis; een week later op het Frederiksplein. Diverse andere locaties zouden volgen.
De kiosken werden bemand door weduwen die dagen van 12 uur maakten – op zaterdag nog langer – en het kale loon bedroeg ƒ 6,- per week. Geen vetpot weliswaar, maar het betekende een inkomen in een tijd dat een (weduwen)pensioen nog niet of nauwelijks bestond. De werkomstandigheden waren verre van ideaal; het hokje omsloot de dames als een nauw korset dat in de zomer bloedheet en ’s winters juist ijskoud was. In de jaren twintig van de vorige eeuw werden deze zuilen uiteindelijk vervangen.
Vrienden bedankt
De vrienden hebben bijgedragen aan de restauratie van de stoep en het hek.
Word ook Vriend en maak dit soort restauraties mogelijk.
Van gele klinkertjes tot blauw hardsteen
De Amsterdamse stoep begon als plaatsje van gele klinkertjes voor het huis tot aan de rijweg, vaak begrensd door een houten hek. Toen de huizen versteenden en souterrains werden aangebracht als opslagruimte, dienstingang of kelderwoning, verschenen de trappen en pothuizen in het straatbeeld. Klinkertjes maakten vaak plaats voor een blauwe hardstenen plaat en stenen balusters met een ijzeren ketting en ijzeren hekjes dienden ter bescherming. De stoep en de bijbehorende hekwerken volgden uiteraard ook de heersende bouwstijlen en werd een architectonisch onderdeel van het huis. Vroeger gaf de grootte van de stoep aanzien en eer aan en nog altijd vormt een stoep een prachtig onderdeel van een monument.
Egelantiersgracht 48 heeft een typisch Amsterdamse stoep met twee trappen en hekjes. Zoals gebruikelijk loopt de trap evenwijdig aan de gevel met een bordes voor de deur. Zo kan de bezoeker rustig op- en afstappen zonder meteen in het verkeer terecht te komen. Ten tijde van de restauratie in 1987 was de stoep nog in goede staat, maar met het verstrijken van de jaren sleet de stoep steeds meer uit. In de uithollingen van het natuursteen bleef water staan, wat de stoep bij opvriezen spekglad maakte.
In 2017 is de stoep dan ook dankzij onze Vrienden gerestaureerd door Snoep en Vermeer. De uitgesleten loopvlakken zijn in rechthoekige delen uitgefreesd en nieuw hardsteen is daarin aangebracht en verlijmd. Na uitharding zijn de treden en de bordesplaat in model gebracht, met Amsterdams profiel. Daarna zijn de loopvlakken geslepen en ‘gezoet’.
In 1974 kochten wij de panden Egelantiersgracht 46 en 48. Uiterlijk bevonden de rijksmonumenten zich in redelijk goede bouwkundige staat, maar bij de tussen de huizen gelegen bouwmuren bleken er verzakkingsverschijnselen te zijn.
Bij de restauratie in 1987 is het achterhuis geheel hersteld waarbij de bijzondere zuiltjes van een nieuwe betonnen fundering werden voorzien. Ook het fraaie siermetselwerk boven de ramen is hersteld.
Nadat ze lang in gebruik waren geweest als pakhuis is de woonfunctie al snel na aankoop teruggebracht: in dit pand zijn drie woningen, op nummer 46 twee. Van de oorspronkelijke vijf bewoners keerden er na restauratie vier terug in de beide panden. Dit was mogelijk in het kader van het experiment met de zogenaamde ‘woningwetmonumenten’: door het combineren en op elkaar afstemmen van subsidies van Monumentenzorg en Volkshuisvesting konden huren worden gerealiseerd die door deze bewoners konden worden opgebracht.
Het was de laatste restauratie die begeleid werd door de heer B. Geuverink van architectenbureau Rappange voor hij zijn werkzame carrière vervroegd beëindigde.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Amstelodamum, jaargang 41, 1954
Amsterdam historie
Amsterdam op de kaart
Delpher
Ons Amsterdam
Open archieven
Stadsarchief Amsterdam
Theo Bakker
Amsterdamse stoepen, A. Boeken
Amsterdam gebouwd op palen, H. Janse
Ornamenten II van huis en hof, J.H. Kruizinga
Vrienden van Amsterdamse Binnenstad, Aflevering 20 stoepen van Oog voor detail, Theo Rouwhorst
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: Rappange B.V.
Restauratieaannemer: Merk Minnesma B.V.
Dit project is mede mogelijk gemaakt door:
Vrienden van Stadsherstel
Subsidie van WVC en VROM