Prinsengracht 602
Prinsengracht 602, AmsterdamIn de 18e eeuw was in dit pand lange tijd een boekwinkeltje. Tenminste drie eigenaressen hadden een echtgenoot bij de VOC. Toen Catharina Fock het huis verkocht dat zij en haar echtgenoot Jacob de Buquoy geërfd hadden, had de befaamde cartograaf wel iets anders aan zijn hoofd: hij was zojuist ontsnapt aan de piraten die hem enkele jaren daarvoor gevangen hadden genomen op Madagaskar.
In 1671 worden hier Prinsengracht 600 en 602 gebouwd
In 1674 verkopen Burgemeester en Thesaurieren erf nummer 39 voor ƒ 663,- aan Andries Muyden, die op dat moment koekenbakker en later tabaksverkoper van beroep is. Het erf van 24,5 voet bij 60 voet (6.93 x 16.98 meter) is volbouwd in 1671 met de twee panden Prinsengracht 600 en 602, met een gemeenschappelijke muur. Bij de boedelverkoop in 1680 van zijn weduwe worden meerdere percelen bij executie verkocht, waaronder dit huis en erf. De overdracht vindt niet eerder dan in 1699 plaats, metselaar Laurens Claesse wordt voor ƒ 1000,- eigenaar.
Bij de bouwbijzonderheden wordt vermeld: “en zoo ’t secreet mochte bevonden werden niet nae behooren te staen, zal den kooper hem diesaengaende moeten reguleren naer de keure deser stede”.
Waarschijnlijk vererft het pand; de eerstvolgende eigenaar waarvan melding wordt gedaan is Laurens Laurensz Fock. Zijn erfgenamen zijn zijn weduwe Aaltje Focke en via hun voogd de nog minderjarige kinderen Laurens en Catharina. Bij de boedelscheiding wordt Aaltje eigenaresse van het perceel en na haar overlijden is wegens het vooroverlijden van haar broer Catharina (?-1777) enig erfgenaam.
Catharina Fock is getrouwd met Jacob de Buquoy (1693-1772), een in zijn tijd befaamd zeereiziger, cartograaf en hydrograaf. Als Catharina het huis verkoopt in 1725 zowel voor zichzelf en als gemachtigde van haar man, staat in de overdracht vermeld dat hij in Oost-Indië verblijft. Dit ging echter niet zonder slag of stoot.
Toen zijn vrouw het huis verkocht was hij juist ontsnapt en onderweg naar Oost-Indië
Aanvankelijk werkte De Buquoy als cartograaf in Europa, tot hij in dienst trad van de VOC en in 1720 werd aangesteld als landmeter en kaartenmaker voor zijn eerste overzeese reis: een expeditie om bij Delagoabaai (nu Maputo in Mozambique) de handelsnederzetting Fort Lijdzaamheid te vestigen. De expeditie verliet de Kaap in februari 1721. De nederzetting werd vanaf het begin geteisterd door problemen: binnen zes weken na aankomst was ruim twee derde van het gezelschap overleden aan malaria. De Bucquoy werd door de omstandigheden al snel gepromoveerd tot ingenieur en voltooide de bouw van een verdedigingsfort.
In april 1722 werd de nederzetting aangevallen door piraten; De Bucquoy werd als stuurman aan boord genomen en met enkele anderen naar Madagaskar afgevoerd. Door zijn natuurlijke nieuwsgierigheid ontpopte hij zich naast zijn bezigheden op het gebied van cartograaf als een begenadigd antropoloog. Na aanzienlijke ontberingen te hebben doorstaan, slaagde het gezelschap erin om met een zelfgebouwde kleine boot naar Mozambique te ontsnappen, vanwaar De Bucquoy zich in 1725 naar Jakarta, Indonesië begaf en zijn dienst bij de VOC hervatte. Na enkele jaren in Thailand keerde hij in 1735 terug naar Nederland, waar hij aardrijkskunde doceerde en over zijn belevenissen en ervaringen schreef.
3 Eigenaressen hebben een echtgenoot in dienst van de VOC
Koper van het huis in 1725 is Bregje Campen, weduwe van Jacob Colijn. Deze Colijn was als ‘ziekentrooster’ ook in dienst van de VOC, in 1699 kwam hij met het schip Nichtevecht in Batavia aan en in 1706 is hij in Azië overleden; zijn vrouw was begunstigde. Mogelijk gaf dit haar de middelen om het huis aan de Prinsengracht te kopen. Ze betaalde er ƒ 2200,- contant voor.
Na haar overlijden komt het huis in 1743 in handen van een van Bregjes twee dochters, Catharina, ter voldoening van haar halve part in de erfenis. Ook hier is weer een link met de VOC: in 1725, het jaar dat haar moeder het huis koopt, keert Catharina’s echtgenoot Jan Hondeloo terug van een verblijf in Batavia, een reis waar hij in 1718 als opperkuiper aan begonnen was.
Drie tantezeggers van Catharina, de broers Hendrik, Jacob en Jan Campen, zijn haar mede-erfgenamen en bij de boedelscheiding in 1771 is het huis toebedeeld aan Jan. Na zijn overlijden wordt het in 1789 verkocht.
Kopers voor ƒ 2625,- contant zijn Johan Fredrik Wakker en Gerrit Hendriksz, die in 1787 ook al gezamenlijk Prinsengracht 600 gekocht hebben. In 1806 verkopen ze het voor ƒ 2400,- contant aan Johannes Sistermans, die in 1805 al als huurder van het huis vermeld staat.
“Daar boek- en papierwinkel in gedaan word”
Bij de verkoop in 1789 wordt het pand omschreven als “daar boek- en papierwinkel in gedaan word”. Deze boekwinkel zit er al langere tijd, blijkt uit de personele quotisatie van 1742. Hendrik van Kattenbeld, in 1734 ingeschreven in het gilde, baat hier zijn winkel uit en betaalt ƒ 155,- aan huur. In hetzelfde jaar 1742 krijgt hij een dochtertje, Maria, met zijn vrouw Alida Timmer, die in 1754 zal overlijden. Zelf overlijdt hij in 1771. Mogelijk wordt de boekwinkel voortgezet.
In 1864 is de hoofdbewoner in elk geval weer een boekwinkelier, G.J. Berestradt. Maar daarvoor, in 1851, is dat schilder M. van Vlijmen. In 1879 is het de smid E. van Eerde. In 1898 kun je hier terecht voor de costumes van Prince en in 1900 voor de “echte zilverwitte St. Jan Uitjes”.
In 1927 wordt een nieuw onderstuk te huur aangeboden en dat is vervolgens te zien aan het gebruik: waarschijnlijk kreeg het pand toen de dubbele ‘garagedeur’ in plaats van een winkelinrichting. We zien advertenties voor nieuwe en tweedehandsche auto’s in 1937, voor Besteldienst Dijksen in de vroege oorlogsjaren en daarna zit er lange tijd een scooterhal.
In 1937 verkoopt Susanna Geertruida Haarmeijer het huis. Zij is in 1933 weduwe geworden van Marjot, die slachter van beroep was en met wie zij in 1888 is getrouwd. Hij was toen 24 jaar, zij 21. Zoon Fred(erik) krijgt het vak met de paplepel ingegoten en wordt ook slager.
De koopster in 1937, mejuffrouw F.C.G. Hulsteede, verkoopt ons het zeer bouwvallige pand in 1971 voor een redelijke prijs. Het zou verhuurd blijven tot de restauratie, waarvan – door de verzakkingsverschijnselen die de linker bouwmuur vertoonde – duidelijk was dat die binnen afzienbare tijd diende te gebeuren.
De restauratie ondervond geen ingrijpende problemen en in het bescheiden pand werd één woning over vier bouwlagen gerealiseerd. Gelegen schuin tegenover het Deutzenhofje, een van de mooiste hofjes van Amsterdam, vormt het herstelde pand samen met het in 1977 herstelde grote hoekpand Prinsengracht 600 / Weteringstraat 1 nu weer een fraai onderdeel van de gevelrij.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Amsterdam Museum, Buurtwinkels
Delpher
S2A3, Biographical Database of Southern African Science
Stadsarchief Amsterdam
Wiedenis.nl
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: Bouwbureau Stadsherstel
Restauratieaannemer: CBB