Egelantiersgracht 35
Egelantiersgracht 35, AmsterdamVan dit woonhuis bleef een volledige inventarislijst bewaard, wat ons een uniek kijkje geeft in het 18e-eeuwse huishouden van een eenvoudige chirurgijn en zijn gezin. Zo weten we dat de bedsteden bekleed waren met behangseltjes van ‘casjant’ en ‘saay’. En waren er ‘twee en sestigh kopjes en vier en vijfftigh schoteltjes’, linnengoed voor in huis en in de winkel, potten, pannen, en uiteraard een bijbel. Zelfs de prulletjes, de oude voorwerpen en het beschadigde servies kwamen op de lijst.
Weduwe Constantia Coymans deed goede zaken
Aan de Egelantiersgracht staan twee panden uit omstreeks 1620, de huidige nummers 35 en 39, met daartussen een poortje met oorspronkelijk een slopsteegje naar het achtergelegen nummer 37. De huisjes aan dit stuk van de gracht werden gebouwd in opdracht van mevrouw Constantia Coymans (1582-1652). Deze weduwe had in 1631 een vermogen van ƒ 120.000,-, waaruit we rustig mogen opmaken dat zij als koopvrouw onder meer in de huizenbouw goed zaken heeft gedaan. Op 22 maart 1624 verkocht zij zes van de gereedgekomen panden, waaronder nummer 35. Barent Nanninghsz (1582 – voor 1630) werd eigenaar.
Nanninghsz was bierdrager, ook wel bierwerker genoemd. Deze bierdragers verzorgden zowel het lossen van de vaten bier uit de schuiten aan de Bierkaai – zoals op de Herenmarkt en de Oudezijds Voorburgwal – naar de kelders van de bierstekers, als het vervoer van bestellingen door particulieren of tappers.
Zes jaar later werd kleermaker Barent Gerritsz (1583 – voor 1650) eigenaar van het huis toen hij het kocht van de erfgenamen van Nanninghsz en zijn vrouw Lijsbeth Hendricx. In 1667 wordt het huis ‘waar Ackersloot uitgehangen heeft’ uit de boedel van Gerritsz’ zoon bij executie onder de hamer gebracht.
Verkocht voor het schamele ƒ 1725,-
De weduwe van Jacob de Waele betaalt ƒ 3800,- voor het huis en erf. In 1688 is zij inmiddels overleden en koopt Willem Jansz Tijm (1636-1700) het huis voor ƒ 3000,-. Hij is dan ook al eigenaar van nummer 39, dat hij met zijn broer en zus geërfd heeft.
In 1709 verkoopt koopman Johannes Thijm het door Andries Andriesz Drudeker bewoonde huis voor ƒ 3850,- aan meester-chirurgijn Gerard van Dijk. De bewoner, Drudeker komen we in 1706 tegen op een ‘naamlyst van de Heeren Regenten, die het Luthersche diakonie weeshuis successivelyk hebben bestierd’.
In 1723 koopt plaatsnijder Abraham Eel het huis, dat dan ƒ 6800,- opbrengt. Bij de boedelverkoop in 1743 wordt Laurens Laurentius eigenaar voor ƒ 5260,-. Weduwe Christina Tunemans koopt het van hem vijf jaar later en betaalt ƒ 4050,-.
Voor twee tientjes meer verkoopt haar dochter en enig erfgename het in 1765 aan Jan Kalthoff, die het op zijn beurt voor ƒ 6250,- weer verkoopt in 1779.
Deze eigenaar, Harmanus Hoogland, verkoopt het huis in 1786 voor ƒ 5700,- aan Abraham van der Velde. Zijn erfgenamen verkopen het in 1803 vervolgens voor het schamele bedrag van ƒ 1725,- aan Cornelis van Dockum, die hier zelf in het huis woont.
Het 18e-eeuwse huishouden tot in detail beschreven
In 1742 huurt de chirurgijn Jan Hendrik Stamler (1701-1750) het huis voor ƒ 300,- bij een inkomen van ƒ 800,-. Van hem en zijn vrouw is een volledige boedelinventaris uit 1750 bewaard gebleven. Het zijn deze gedetailleerde beschrijvingen die ons zo goed laten zien hoe onze voorouders leefden, waarin ze hun wooncomfort zochten. Ook konden we dankzij deze lijst de reconstructie van het 18e-eeuwse pand maken. Onder het voorhuis was een drijvende kelder en de insteek deelde de binnenhaard in een woonkeuken en een opkamer. De spiltrap was in het voorhuis tegen de achterkamers geplaatst. De verdieping wordt niet genoemd, waarschijnlijk werd deze verhuurd.
In de kelderkeuken wordt ’een casjant behangseltje voor de bestede’ genoemd. De keuken was destijds nog een dagelijks woonvertrek en een bedstede was hier dan ook heel gewoon. Een rijk huishouden was het niet: er staat weinig van waarde op de lijst. Op een ‘noteboome rekje’ vinden we ‘een wijnigje beschadight porcelijn’.
In de opkamer is sprake van een ‘rood saaybehangseltje voor de bedstede’, ‘een oud vrouwe zijde japonnetje’ en kleding die ‘niet waardigh te specificeeren’ is. Verder zijn er klapmutsjes, een ‘Rouaans stelletje van agten met een blaauw trekpotje’ op een notenhouten kast, 24 servetten, 62 kopjes en 54 schoteltjes. Op de vliering lag een ‘klijn restant turff en hout’.
Het pand werd verhoogd en kreeg een mansardekap
Ruim een eeuw later, in 1860 werden de panden met een verdieping verhoogd en kreeg dit huis een mansardekap. Tevens werden toen de lange keukens achter de huizen uitgebouwd. De bovenhuizen die op deze wijze werden gecreëerd kregen elk een alkoof (een tussenkamer zonder ramen, vaak gebruikt als slaapkamer) tussen de voor- en achterkamer en een eigen voordeur met opgang.
Uit krantenberichten weten we dat het woonhuis later die eeuw nog tenminste twee maal van eigenaar verandert: in 1888 wordt het verkocht voor ƒ 7010,- aan K.O. Lockhorn en in 1896 komt het voor ƒ 6800,- in handen van Ch. H. v.d. Velden.
In de 19e eeuw zien we hier bewoners met uiteenlopende beroepen. Zo woont hier in 1851 goudsmid H. Lintveld, in 1864 de kantoorbediende P. Miseroy en per 1874 koopman Wilhelmus Kriek met gezin. Kriek overlijdt in 1876 en zijn vrouw en dochter verhuizen drie jaar later. Dan is er in 1883 juwelier byoutier Johannes Antonij Hoeting en in 1930 Koopt slager C. Verweij van een H. van der Velden de nummers 35, 37 en 39 tezamen voor ƒ 17.250,-. De weduwnaar is inmiddels gepensioneerd als hij in 1942 de huizen en erven voor ƒ 14.000,- weer doorverkoopt. In de tussenliggende jaren zit hier timmerman en aannemer Springveld.
Eigenaar in 1942 wordt P.C. Slop, die de nummers 35, 39 en het terrein van het inmiddels gesloopte 37 aan ons verkoopt in 1971.
Egelantiersgracht 35-39 was voor restauratie ernstig vervallen en in de stutten. De restauratie, die in 1977 van start ging, was onvoorstelbaar lastig omdat de bouwvallige voorgevels niet gesloopt mochten worden. De gevels werden door een kostbare inwendige stutconstructie overeind gehouden. Daarna moest op last van Bouwtoezicht een damwand geslagen worden, waardoor de restauratieplannen geheel aangepast moesten worden. Bij het uitgraven in voorbereiding op het aanbrengen van de pulspaalfundering dreigde het buurpand 33 door bouwvalligheid in de bouwput te vallen, zodat ook die gestut moest worden.
In augustus 1979 kon de gecompliceerde restauratie worden voltooid. Hierbij zijn vijf aantrekkelijke woningen gerealiseerd, waarvan de twee op de begane grond een diepe tuin met een tuinhuisje hebben gekregen. Deze tuin bevindt zich voor een belangrijk deel op het erf van nummer 37. De gang die toegang gaf tot dit achterhuis wordt nu benut als hoofdentree voor alle woningen.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Delpher
Mens en Monument, 25 jaar Stadsherstel Amsterdam, Jaap Balk e.a., 1981
Stadsarchief Amsterdam
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: IJ. Kok
Restauratieaannemer: Van Oosten & De Vette