Herenmarkt 19
Herenmarkt 19, AmsterdamDe eerste eigenaar en bewoner van dit woonhuis aan de fraaie Herenmarkt was een Oostzeeschipper bij wie het schip met geld was gearriveerd. Ook in die tijd bestonden er lijsten van welvarende burgers, bijvoorbeeld van de Doopgezinde Gemeente. Met eigendommen waaronder meerdere panden en stukken land, een kruitmolen, een lijnbaan en aandelen in 120 schepen mocht hij zich rekenen tot een van de 250 rijkste Nederlanders in de Gouden Eeuw. De enige diamanten ring die het stel rijk was werd echter gedeeld met de bediende.
Eén diamanten ring die gedeeld werd met de bediende
Van Jan Ibesz (1579-1652), de eerste eigenaar en bewoner van nummer 19 weten we dat hij ‘geboortig van Terschelling’ en Oostzeeschipper en reder was. Zo komt in 1601 zijn naam voor in de pondtolregisters van Elbing als schipper van ‘de Blawe Falck’. In 1604 trouwt hij met Jarichje Everts en twee jaar later, inmiddels al weduwnaar, met Tryntge Alberts. Hij woont dan op de Terschellinger Wael.
Maar ergens in de daaropvolgende jaren maakt hij de overstap, via Elbing, naar Amsterdam: in 1629 wordt hij genoemd als buurman van nummer 17. Twee jaar later wordt hij in de personele quotisatie als bewoner van een huis aan de oostzijde van de Herenmarkt aangeslagen voor het kapitale bezit van ƒ 25.000,- en zijn vermogen groeit alleen maar. Dit vermogen besteedt hij niet aan diamanten of parels voor zijn Tryntge, weten we uit hun boedel inventaris. Op een diamanten ring, die ook nog eens voor de helft aan een bediende toebehoort, en wat gouden kettingen en zilver na komen er geen juwelen voor op de lijst. Mogelijk was dit niet gebruikelijk in de kringen van welgestelde Doopsgezinden. De ring was waarschijnlijk dan ook vooral bedoeld als investering.
Ibesz was 1 van de 250 rijkste Nederlanders in de Gouden Eeuw
Wat Ibesz wel bezat was de helft van een lijnbaan, vijf huizen en drie pakhuizen in Amsterdam. Hij was eigenaar van een kruitmolen in Landsmeer en van land in Watergang, Den Helder en Schagen. Dit onroerend bezit en overig vermogen hadden een gezamenlijke waarde van ƒ 200.000 (omgerekend 2 miljoen euro). Bij zijn dood in oktober 1652 liet hij parten na in 120 schepen (waarvan er veel naar de Oostzee voeren), voor een waarde van meer dan ƒ 94.000,-. Ibesz was dan ook een van de 250 rijkste Nederlanders in de Gouden Eeuw.
Na zijn overlijden wordt het huis in 1653 verkocht door de boedel executeurs. Het complete bezit, strekkende van de Herenmarkt tot aan de Wieringenstraat komt voor ƒ 9890,- in eigendom van Dirk en Maria van der Kolck. Dirk en Maria zijn broer en zus en kinderen van Herman van der Kolck en Jannetje Hillebrants. Maria blijft ongetrouwd en wordt in 1681 als vrijster begraven. Er is dan sprake van “een huys en erve (…) van outs genaemt Jan Ibesz huys bewoont bij een herbergier en een huis daaragter in de Wieringenstraat”. Het voorhuis wordt getaxeerd op ƒ 2000,-; het huis erachter voor ƒ 1000,-.
De lijnbanen bevonden zich aan de overzijde van het Singel
Maria’s erfenis valt toe aan de nakomelingen van haar broers en zusters: Hillebrand, Thomas, Jan en reeds genoemde mede-eigenaar Dirk. Als een van Dirk’s zonen – medisch doctor Harmanus – in 1697 ongehuwd overlijdt is hij eigenaar van het kindsdeel en een geërfd deel van “een huys op de heeremarct daer De Lijnbaen in de gevel staat”. Waarschijnlijk heeft Ibesz deze steen bij de bouw laten plaatsen, hij stond later onder meer als lijnslager te boek.
Lijnbanen waren langwerpige bedrijfsterreinen, al dat niet overdekt, met werktuigen om touw te fabriceren: hiertoe werden touwstrengen aan één kant aan een wiel bevestigd en langdurig in elkaar gedraaid (geslagen). Omdat die touwslagerijen veel ruimte in beslag namen – ze waren tot wel 300 meter lang – waren deze aan de rand van de stad gelegen. Tot de aanleg van het eerste deel van de grachtengordel begin 17e eeuw, waren de lijnbanen gevestigd tussen de Herenmarkt en Jan Rooden’s Buitenpoort, een houten brug die de Torensteeg verbond met de overzijde van het Singel, destijds de stadsgrens. De poort was vernoemd naar touwslager Jan Rooden die hier een lijnbaan bezat. Met de stadsuitbreidingen verplaatsten de lijnbanen zich naar het gebied langs de Lijnbaansgracht, dus net binnen de nieuw ontstane singelgracht.
De bierdragers mochten niet drinken tijdens het werk
De erfenis komt uiteindelijk via enkele omwegen terecht bij de erfgenamen van Thomas en Hillebrand. Bij het overlijden in 1706 van Hillebrands dochter Jannetie, die eigenaresse was van 1/14e part, blijkt dat er inmiddels ‘Het Groene Wout’ uithangt. Het huis wordt, net als al in 1697 bewoond door ene Gerrit Janse de Jager, hoogstwaarschijnlijk de herbergier.
De twee kinderen van Jannetie’s broer Antonie krijgen elk twee dochters. Een van deze dames trouwt een man die in de schulden raakt, bij de executieverkoop worden onder meer hun 1/8 deel in het huis aan de Herenmarkt én de 1/8 part van het huis aan de Wieringenstraat verkocht aan Christiaan Lover. Dit is de zoon van Rijk Lover die met een nichtje van de eerstgenoemde vrouw is getrouwd. De Lovers krijgen uiteindelijk het gehele huis in bezit en verkopen het in 1783 voor ƒ 8450,-.
In 1742 woonde hier Laurens van Someren, bierbeschooier. Hij had een open wagen en twee paarden. Net als aan de Oudezijds Voorburgwal was aan de Brouwersgrachtzijde van de Herenmarkt een bierkaai gevestigd, de Heren Bierkaai, waar buitenlands bier werd aangevoerd. Dit werk werd gedaan door geprivilegieerde bierdragers, die niet mochten drinken tijdens het werk. De bierbeschooiers zorgden er vervolgens voor dat het ingevoerde bier bij de tapperijen terecht kwam.
In het jaar dat de restauratie van het buurpand Herenmarkt 21 gereed kwam, kregen wij dit pand in bezit. Het pand was niet zodanig bouwvallig dat bouwkundig ingrijpen op korte termijn noodzakelijk was en de restauratie is uiteindelijk in één bouwstroom uitgevoerd met het dichtbij gelegen Haarlemmerstraat 48 en Herenmarkt 9.
Het pand, witgepleisterd onder een rechte lijst met consoles (een uit de muur stekend geprofileerd stenen of houten constructiedeel ter ondersteuning), is tenminste twee keer ingrijpend verbouwd: alleen de bouwmuren zijn nog 17e-eeuws.
De balklagen zijn, evenals de kap en de gevels, eind 18e, begin 19e eeuw vernieuwd en bleken bij de restauratie nog van goede kwaliteit. Wel was er een verrotte puibalk.
Onder eigenaar J.G. Koppe vond in 1880 een tweede ingrijpende verbouwing plaats. Hierbij is de onderpui vernieuwd en zijn de ramen met ojiefprofiel aangebracht, de bouwtekening hiervan is bewaard gebleven. Mogelijk is expediteur Jan Gijsbertus (1841-1908) familie van de – in 1909, dus na zijn overlijden – opgerichte scheepsagentuur van J.G. Koppe die het NACO-huisje liet bouwen?
Bij de restauratie deden zich geen onaangename tegenslagen voor. Het gedemonteerde achterhuis is niet teruggekeerd. De gepleisterde voorgevel, de rustieke onderpui met blokverdeling en het terugliggende portiek zijn in de bestaande toestand hersteld, waardoor het uiterlijk van het pand karakteristiek is voor de tweede helft van de 19e eeuw.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Amsterdam Monumentenstad
Delpher
Dossier Herenmarkt, bewoners en eigenaren van de huizen aan de Herenmarkt in de XVIIde eeuw, ir.W.H.M. Nieuwenhuis, 1986
Geschiedenis van de Wadden: De Canon van de Waddeneilanden, Anne Doedens, Jan J. Houter, 2015
Onze Taal. Jaargang 66 (1997), Riemer Reinsma
Sisters: Myth and Reality of Anabaptist, Mennonite, and Doopsgezind Women, ca 1525-1900, Mary S. Sprunger, 2014
Stadsarchief Amsterdam
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratieaannemer: G.J. Dijst & Zn. B.V.
Restauratiearchitect: Bouwbureau Stadsherstel