G
Geldersekade 12, AmsterdamAan de Geldersekade, waar veel op het water gerichte bedrijven zaten, woonde in ons pand T. Dijkhuizen, die met zijn waterboot Neptunus de schepen in de haven van Amsterdam voorzag van drinkwater. Maar ook was er een Timmerwinckel en veel andere bedrijvigheid.
Gelderse Kay bij de Schreyershoeck
De oorspronkelijke bebouwing van de Geldersekade was een pakhuis waarvan de entree zich aan de achterliggende Oudezijds Kolk bevond. Dat was omdat op de plaats van Geldersekade 12 vroeger de stadsmuur liep. Bij de stadsuitbreiding van 1585 was de muur niet meer nodig voor de verdediging en werd toen afgebroken. Daardoor werd dit “achterterrein” van de Oudezijds Kolk aantrekkelijk voor bebouwing.
Waarschijnlijk heeft Fransz Jansz Sael (1565-1633), als eigenaar van het pakhuis aan de Oudezijds Kolk, na 1585 het achterliggende vrijkomende terrein aan de Geldersekade gekocht en bebouwd.
De eerste beschrijving dateert van 1 april 1673; na de dood van zijn dochter Aefje Fransz Sael, bleek dat zij een ‘huys en erfe bezat op de Gelderse Kay bij de Schreyershoeck, waar ‘de Rode Molen’ uithangt en het achtergelegen pakhuis ‘de Vergulde Raven’. Zij was getrouwd met de apotheker Pieter Barentszn Plemp. In 1728 heeft het pand een andere naam, namelijk ’t Wapen Van Noorwegen’.
Het huis kreeg “Een hooger verdieping”
Op 5 november 1781 werd Jan Willem van Goor uit de nalatenschap van zijn moeder eigenaar van het huis en het pakhuis. De waarde werd toen getaxeerd op ƒ 14.000. Enige jaren daarna gaf hij het een forse opknapbeurt en bracht daarbij ‘een hooger verdieping’ aan, door een dwarskap vóór op het huis te zetten.
Hierdoor werd met ingang van 1788 het huis voor de verponding hoger aangeslagen. De waardevermeerdering bleek ook bij de verkoop in 1794, toen hij het huis en het pakhuis verkocht voor ƒ 23.500. In die akte wordt de Oudezijds Kolk ‘het Hoerenkolkje’ genoemd. De vader van Jan Willem van Goor, Jan van Goor, was wijnverkoper en was in 1733 eigenaar van het huis geworden.
Vermoedelijk kreeg Gelderskade 12 tijdens de grootschalige verbouwing van 1788 door Jan Willem van Goor zijn huidige vorm. Het kreeg een gevel onder een rijk gesneden lijst met guirlandes en consoles. Latere toevoegingen aan het pand zijn, in de eerste helft van de 19e eeuw, de Empireramen, en in de 2e helft de terugliggende voordeur.
In het souterrain zat de Timmerwinckel
In 1879 bewoont de commissionair J van Mill het huis. Hij vestigt daar zijn bedrijf in Koloniale waren. Ook zit er dan het bedrijf Serle en Cochins, Agenten van Buitenlandse Huizen. In 1904 verkoopt makelaar M.J. de Vries het pand aan makelaar F.F. van der Poll. Deze makelaar en bouwkundige runt hier zijn makelaarskantoor. In 1951 viert hij daar dat hij zestig jaar geleden werd beëdigd als makelaar in onroerend goed. Hij was toen nog steeds actief, in 1955 overlijdt hij. In 1969 kopen wij het pand van zijn zoon, de industrieel F.F. van der Poll.
Waarschijnlijk zijn het pand en het pakhuis tot 1905-1906 in één hand gebleven; na die tijd geven adresboeken twee eigenaars aan. Wel werd al eeuwenlang de kelder apart verhuurd. Onder anderen had J. van Tilburg er als timmerman / metselaar, getuige de foto uit 1969, zijn timmerwinkel. De begane grondverdieping werd toen bewoond door de heer T. Dijkhuizen, die met zijn waterboot Neptunus de schepen in de haven van Amsterdam voorzag van drinkwater. In vroeger tijden voeren de waterboten vaste routes door de havens om het water aan binnenschepen te leveren. Schepen die vers drinkwater wilden hebben waren kenbaar aan een witte vlag.
Zoals gebruikelijk werd bij onze restauratie in 1983 begonnen in het souterrain. Daar kwamen ook meteen de eerste verrassingen aan het licht. Zo rustte de achtergevel van het huis in het midden op een standvink, waarvan de fundering volledig was vergaan. Nadat de bouwmuren waren ingeboet en de betonvloer in de kelder was gestort, kon worden begonnen met het drukken van de LTB-drukpalen. Ook dit ging helaas niet van een leien dakje; in de bodem werden veel obstakels aangetroffen die eerst verwijderd moesten worden.
Toen de fundering gereed was, werd begonnen met het herstel van de bouwmuren, de kap en de balklagen. De balklaag van de begane grond was geheel verrot en moest worden vervangen, evenals de dwarskap aan de voorzijde van het pand. De rest van de kap bleek, op enige aangetaste spantpoten na, gelukkig in goede staat te verkeren.
Bij het herstel van de voorgevel constateerde men dat het rechter penant (het smalle muurtje naast de deuren en ramen erboven) opnieuw gemetseld zou moeten worden, en dus eerst over de volle hoogte demontage vereiste. Ook de kroonlijst bleek door lekkage van de goot zodanig aangetast te zijn dat ingrijpende werkzaamheden nodig waren. Tevens moesten beide consoles worden vernieuwd. Ondanks deze tegenslagen lukte het de aannemer om op 22 december de vlag op de kap te krijgen: het hoogste punt was bereikt.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Stadsarchief Amsterdam
Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed
Beeldbank Rijksmuseum
Delpher
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: Joh. A. Riesener.
Restauratieaannemer: Thijssen & Co. B.V.