Utrechtsedwarsstraat 106
Utrechtsedwarsstraat 106, AmsterdamIn 2001 konden wij dit pand overnemen. Toen de krakers eenmaal vertrokken waren troffen we een uitgewoonde puinhoop aan. De kelder, waar eens hele gezinnen woonden, stond onder water en de zoldervloer werd nog slechts door drie lagen tapijt bij elkaar gehouden. Niet te vergelijken met het heerlijke woonhuis dat het nu is, knus genesteld tussen de Utrechtsestraat en de Amstel.
Gelegen tussen Utrechtsestraat en Carré
In 2001 werden wij eigenaar van dit pand in de Utrechtsedwarsstraat, een zijstraat van de Utrechtsestraat die dateert van de stadsuitbreiding van 1658. Het rijksmonument is in oorsprong 17e-eeuws, maar de gevel, voorzien van ramen die onderverdeeld zijn in kleinere ruitjes, dateert uit de 19e eeuw. Het heeft een houten onderpui vrijwel over de gehele breedte met twee deuren, waarvan de ene uitkomt op de begane grond en de ander naar boven leidt. Komend vanuit een van beide deuren is linksaf de gezellige Utrechtsestraat op steenworpafstand; met het gezicht naar rechts gedraaid kijkt men aan het eind van de straat, aan de overzijde van de Amstel, uit op Carré.
Het pand heeft verder een klokvormige top met een rechte afdeklijst zonder verdere opgebouwde versieringen. Wel is de top met rollagen, dwars geplaatste bakstenen, beëindigd.
De voorgevel van het pand verkeerde in een zeer slechte staat toen wij het kochten. Wel had het toen al een vernieuwd achterhuis en ook de fundering van het voorhuis was al vernieuwd. Door juridische en nalatenschapsproblemen is de aangevangen restauratie echter nooit afgemaakt. De vorige eigenaar had een aantal jaar geleden al een bouwvergunning aangevraagd en deze was op dat moment nog geldig; wel moesten nieuwe tekeningen worden ingediend.
Er was een lastig aspect aan dit pand: het was gekraakt. Hoe de medewerking van de krakers zou verlopen was vooraf niet te voorspellen, het contact liep via de advocaat. Uiteindelijk vertrokken zij, een puinhoop achterlatend. In de kelder, die onder water stond, lag een twintigtal fietsen en de zoldervloer werd nog slechts door drie lagen tapijt bij elkaar gehouden. De kap was zowel vanbinnen als vanbuiten met zeil afgedekt en het dak had veel te lijden gehad van jarenlange inregening. Van de kapconstructie kon daardoor weinig behouden blijven. Hoewel hemelwater in overvloed, hadden de krakers geen drinkwateraansluiting, maar zij waren niet voor één gat te vangen: hun water hadden ze afgetapt van het buurpand op nummer 104.
Behalve de trap was weinig van het interieur gespaard gebleven. Bij de restauratie is de indeling aangepast met een ruime keuken en badkamer. De achterplaats werd op orde gebracht en de stoep van de voorgevel is gedemonteerd en op een nieuw gestorte gewapende betonplaat met nieuwe zijwangen zijn de bestaande treden weer gesteld en vastgezet met specie. Als laatste onderdeel zijn de smeedijzeren hekjes op de stoep van de voorgevel geplaatst en in de voor Amsterdam zo bekende groene kleur geschilderd.
Weduwe met vijf grote kinderen
Uit het bevolkingsregister blijkt dat de kelder, nu in gebruik als berging, ooit apart verhuurd werd. Veelal voor een kortere periode aan ongehuwden, met meerderen tegelijk, maar ook huisvestte het vanaf mei 1852 het gezin van moeder Maria Christina de Wilt (geboren 1805) met vijf kinderen in leeftijd variërend van 15 – 26 jaar. Moeder was het eerste kind dat niet in Utrecht wordt gedoopt, maar in de Westerkerk in Amsterdam. Kort voor ze met haar eigen gezin intrekt aan de Utrechtsedwarsstraat is ze weduwe geworden en van beroep is ze naaister, net als haar oudste dochter Maria (geboren 1826).
Deze dochter trouwt in 1853 met kantoorloper Pieter Nicolaas de Vries en verlaat de kelderwoning. Van de andere vier kinderen, Henrika, Janette, Christiaan en Jan heeft op dat moment verder alleen Christiaan een baan, als loopjongen. Een jaar na Maria, in 1854, vertrekken moeder en de vier kinderen. Hendrika zal drie jaar later overlijden in Bloemendaal. Moeder zal tenminste drie van haar kinderen overleven voor zij overlijdt in de Nederlands-Hervormde Diakonie Oude Vrouwen-, Mannen- en Bestedelingenhuizen in het gebouw waar nu de Hermitage gehuisvest is. Dochter Maria wordt ook nog geen veertig jaar: zij overlijdt in 1863 en zoon Jan overlijdt in 1875.
In de oorlog woonde hier het gezin Schelvis
Ook uit het bevolkingsregister van 1851-1863 blijkt dat in het huis de Nederlands-Hervormde familie Beerling woont. Vader Jacob Andries (geboren 1811) is schildersknecht. Hij is getrouwd met Elisabeth Charlotte Buding (geboren 1818) en ze hebben drie dochters en een zoon die geboren zijn tussen 1843 en 1849. Tenminste twee gezinnen in een pand, onder behoorlijk verschillende omstandigheden. De Beerlings zullen in elk geval een stuk ruimer behuisd zijn geweest dan weduwe Van Almelo en haar vijf (jong)volwassen kinderen.
In de jaren dertig van de vorige eeuw treffen we hier marktkoopman A. Gans, geboren in 1898 en handelend in ‘ongeregelde goederen’ (restpartijen) met standplaats Waterlooplein.
In 1941 wonen hier op 1-hoog Levie Schelvis (Amsterdam 1869 – Sobibor 1943) en zijn twee dochters: dienstbode Anna (Amsterdam 1892 – Sobibor 1943) en kleermaker Sophia (Amsterdam 1897 – Auschwitz 1942).
Levie was in 1891 getrouwd met Marie Benjamins, die op 7 December 1920 overleed. Het gezin telde vijf kinderen: naast Anna en Sophia waren er drie zonen: Jacob (1893-1944), Gabriel (1899-1944) en Bernard (1903-1944). Levie was in 1923 hertrouwd met Betje Bak (1874-1942). In 1941 stond zij op een ander adres ingeschreven, namelijk de Jodenhouttuinen 64-II, samen met Roosje de Geus-Vuysje (1876-1943).
In november 1942 verlaten 367 joodse medewerkers de fabriek door een zijdeur
Dochter Sophia werkte sinds 1934 bij de textielfabriek Hollandia Kattenburg in Amsterdam-Noord, evenals Rachel Rosenthal-Polak die aan de Nieuwe Keizersgracht 37 woonde. Hollandia Kattenburg was zeer succesvol geworden vanwege de Falcon (vernoemd naar de fabriek aan de Valkenweg) waterdichte regenjassen en in 1940 heeft het bedrijf 740 werknemers in dienst, waarvan ongeveer de helft joods. Tijdens de bezetting komt het bedrijf onder een Duitse bewindvoerder, een Verwalter, te staan en levert het ook uniformen en grondzeilen aan de Wehrmacht; dit ‘economisch belang’ zorgt ervoor dat de Joodse medewerkers en hun gezinnen lange tijd vrijgesteld worden van deportatie.
Tot Duitsland besluit dat er niet genoeg joden ‘geleverd’ worden voor de Arbeitseinsatz. Hier wordt een oplossing voor bedacht: in november 1942 worden geruchten verspreid dat sprake zou zijn van een sabotagegroep in de fabriek. Wat volgt is een razzia op 11 november 1942. Hierbij worden 367 Joodse medewerkers opgepakt – waaronder Sophia Schelvis – en de meesten worden met hun familieleden, in totaal 826 mannen, vrouwen en kinderen, naar doorgangskamp Westerbork weggevoerd. 130 Joodse medewerkers worden, onterecht, beschuldigd van communistische sympathieën en sabotage activiteiten. Uiteindelijk keren slechts acht mannen terug.
Na de oorlog wordt in de fabriek de zijdeur waardoor het personeel werd afgevoerd dichtgemetseld. Hollandia Kattenburg zelf zal in 1969 voorgoed de deuren sluiten, ingehaald door de concurrentie in de textiel vanuit de lagelonenlanden.
Vrienden bedankt
De timpaanlijst is aangebracht dankzij een bijdrage van de Vrienden van Stadsherstel. Word ook Vriend en maak dit soort restauraties mogelijk.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Delpher
Historisch Centrum Amsterdam-Noord
Joods Monument
Oneindig Noord-Holland
Stadsarchief Amsterdam
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: Stadsherstel
Restauratieaannemer: Aannemingsmaatschappij Konst en Van Polen te Westwoud
Dit project is mede mogelijk gemaakt door:
Vereniging Vrienden van Stadsherstel