T
Tussen Kadijken 15, AmsterdamDit huis heeft nagenoeg een zelfde geschiedenis als de buurpanden aan de linker kant. Ze zijn gebouwd door dezelfde bouwheer, het zijn Van Houten monumenten en allen gerestaureerd dankzij de woningwetregeling.
Gebouwd door een meester smid
In 1725 werd dit huis gebouwd door de meestersmid Arend Wiggerink, die ook de buurhuizen bouwde. Hij liet in het buurpand een gevelsteen; de Heerlijkheid Udink, in aanbrengen. Hij kwam namelijk uit Uden en maakte de gevelsteen als herinnering. (lees daar HIER meer over).
Arend werd in 1724 eigenaar, toen hij het perceel kocht van Sibout Bollard, en verkocht het huis wat hij daar bouwde in 1729. Het had toen met het noordelijke buurpand een gezamenlijke muur en goot. Omdat hij ook eigenaar van dat perceel was, had hij ook daar een huis op gebouwd. Ook aan de zuidzijde sloot het huis aan op een pand van Arend.
In de stadsarchieven worden regelmatig nieuwe eigenaren en bewoners genoteerd. Zo woonde er in 1851 de zeeman J. Jaski en in 1879 de melkboer J. Eikelhof. Ons pand heeft heden ten dage huisnummer 15, maar vroeger had het nummer 5. Het staat in een rijtje van drie ‘Van Houtenwoningen’. Van Houtenwoningen kregen nieuwe gevels, die voorzien werden van bewaarde geveltoppen, afkomstig van gesloopte panden elders. In dit geval kregen de drie huizen hun originele geveltop terug, en ook kregen de drie huizen een gelijke hoogte. Dat is goed te zien op de foto’s. Lees HIER meer over ‘Van Houtenwoningen’.
In 1990 lezen we in ons jaarverslag: “Voor de onderstaande panden werden door Stadsherstel de erfpachtvoorwaarden, als zodanig gesteld door de gemeente Amsterdam, in 1990 geaccepteerd. Het laat zich aanzien dat met de betreffende restauratie, renovatie en nieuwbouwwerkzaamheden in 1991 zal kunnen worden begonnen. Na het gereedkomen hiervan, zullen deze panden op basis van voortdurende erfpacht door onze vennootschap worden overgenomen.” Ook wordt vermeld dat de panden “op grond van de daartoe strekkende woningwetregeling door Stadsherstel worden overgenomen”.
Het gaat dan om de panden: Bethaniëndwarsstraat 1 t/m 7, Bethaniënstraat 10 t/m 20, Barndesteeg 8 t/m 16, en Tussen Kadijken 1 t/m 5.
Begin 1991 is de restauratie begonnen van meerdere panden in dit gebied. Het was een samenwerkingsverband met woningbouwverenigingen ‘De Dageraad’ en ‘Onze Woning’. De werkzaamheden konden gezien worden als afsluiting van de stadsvernieuwing in een groot deel van dit gebied. Wat voor ons nog zou volgen was een grote restauratie aan het Kadijksplein, waar bij de realisatie van dit pand al twee panden overgenomen waren.
Krotten en sloppen in de steden
Door innovaties en mechanisatie van de landbouwsector kwam er in Nederland veel meer gezond en goedkoper voedsel beschikbaar. Ziektes en sterfte door ondervoeding werden zeldzaam, wat leidde tot een hogere levensverwachting en een geboorteoverschot. De verbeteringen in de landbouw hadden echter ook tot gevolg dat er minder landarbeiders nodig waren; steeds meer arbeidersgezinnen zochten dan ook hun heil in de steden, waar men hoopte banen te vinden in de havens en industrie.
De vraag naar werkplekken was aanvankelijk veel groter dan het aanbod, waardoor de lonen laag bleven. De vele werknemers in de steden kregen te maken met een tekort aan goedkope woonruimte. In diezelfde tijd werden vele duizenden krotten opgeruimd, en maakten plaats voor handel, industrie, scholen, kantoren, brandweerkazernes, verkeer, nutsvoorzieningen et cetera.
De binnensteden van grote steden raakten overbevolkt. Daardoor stegen de huren tot onverantwoorde hoogten, terwijl de woningen vaak van slechte kwaliteit waren. In de 19e en het begin van de 20e eeuw waren de woonomstandigheden van de Nederlandse arbeidsbevolking in de steden dan ook erbarmelijk. Voor gezonde voeding, kleding en hygiëne hield een arbeidersgezin weinig geld over. Rond 1900 woonden één miljoen mensen in slechte omstandigheden in sloppen en stegen, en voor een niet onbelangrijk deel ook buiten de grote industriecentra.
Particulieren zetten zich in voor goede woningen
De zorg voor acceptabele huisvesting van de bevolking werd in de 19e eeuw niet als een overheidstaak gezien. Welgestelde leden van de stedelijke elite ontplooiden vanaf de jaren ‘50 van de 19e eeuw wel enkele particuliere initiatieven, zoals de oprichting van de eerste woningbouwvereniging van Nederland, de ‘Vereeniging ten behoeve der Arbeidersklasse te Amsterdam’ in 1852. Maar het was te weinig om het snel groeiende probleem op te lossen. Diverse sociaal betrokken burgers zoals armenbezoekers en artsen trokken aan de bel bij het bestuur en de politieke elite.
In 1853 vroeg koning Willem III aan het Koninklijk Instituut van Ingenieurs om over de vereisten en inrichting van arbeiderswoningen te rapporteren. In 1855 werd het rapport uitgebracht. Het rapport vestigde de aandacht op het belang van weersbestendigheid, bezonning, luchtverversing, watertoevoer en de afvoer van urine en ontlasting. Toch duurde het nog een halve eeuw voordat de overheid zich met de volkshuisvesting ging bemoeien. Een initiatiefwetsvoorstel uit 1854 om plaatselijke raden van gezondheid in te stellen, waarbij het gemeentebestuur de bevoegdheid zou krijgen om huiseigenaren tot woningverbetering te dwingen, werd verworpen.
De uiteindelijk gerealiseerde Woningwet van 1901 had tot doel om de bouw en bewoning van slechte en ongezonde woningen onmogelijk te maken en de bouw van goede woningen te bevorderen, en was voor die tijd revolutionair. Het was de eerste wet omtrent de volkshuisvesting in Nederland.
De woningwetregeling gaf financiële ruimte
De Woningwet van 1901 zorgde er enerzijds voor dat gemeenten voorschriften konden stellen voor het bouwen van woningen, en de kwaliteit van deze woningen. Overtreding daarvan kon leiden tot onbewoonbaarverklaring, ontruiming en zelfs onteigening. Anderzijds werd de mogelijkheid voor geldelijke steun van gemeentewege geopend voor “vereenigingen, vennootschappen en stichtingen, uitsluitend in het belang van verbetering der volkshuisvesting werkzaam en als zodanig door Ons, Gedeputeerde Staten gehoord, toegelaten”, waarvoor gemeenten dan weer rijks fondsen konden ontvangen. Hiermee kregen toegelaten instellingen een formele rol.
Stadsherstel, ook weer opgericht door particulieren én voor de realisatie van goede woningen in de binnenstad, heeft bij haar oprichting in 1956 ook die status aangevraagd. Wij kregen die status, waardoor er zoals bij dit pand aan de Tussen Kadijken, voor ons subsidie beschikbaar kwam om het te restaureren. Met deze woningwetregeling konden wij vele verschillende panden in de stad redden.
Bronnen:
Archief Stadsherstel
Stadsarchief Amsterdam
Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed
Beeldbank Rijksmuseum
Delpher
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: J. van Stigt
Restauratieaannemer: M.J. de Nijs en Zn. BV.