H
Hoogte Kadijk 97, AmsterdamDit leuke 18e eeuwse huis aan de Hoogte Kadijk valt enorm op. Het staat namelijk niet in één lijn met de rest van de bebouwing en heeft een voortuintje. Het behoorde bij een werf, die tot aan de Nieuwe Vaart strekte en werd bewoond door een onder(scheeps)timmerman die voor de VOC werkte en meeging naar Batavia. Bijna was het huis er niet meer geweest, maar gelukkig konden we het redden; er wordt nu weer in het oude werfhuisje gewoond.
Aan het eind van de 17e eeuw werden de Rapenburgergracht en de Nieuwe Vaart (als uitloper van het IJ) gegraven en werd de Nieuwe Zeedijk opgeworpen. Op die manier ontstond het Kadijkseiland. Deze Nieuwe Zeedijk werd later Kadijk genoemd. De dijk was oorspronkelijk een zomerdijk en bood alleen bescherming bij een lage waterstand in de zomer. Later is de dijk opgehoogd en kreeg deze de naam Hoogte Kadijk. Zoals we op oude kaarten en in de eigendomsgegevens kunnen zien, dateert de bebouwing ter plaatse uit de tijd rond 1700. Het betreft opstallen op de Nieuwe Zeedijk, waarvan de erven aan de Nieuwe Vaart benoemd waren als scheepswerven, zo was ook ons perceel in gebruik. Dat ging eeuwenlang zo door, totdat met het verplaatsen van de havenactiviteiten van Amsterdam naar het westelijk deel van de stad, het gebied verpauperde.
Rederij Kooy was eigenaar van dit pand en de buurpanden en wij konden het rijtje gelukkig kopen zodat ze niet gesloopt werden. Al was dat niet zo’n gemakkelijke opgave, want bij aanvang van de restauratie bleek de constructieve toestand van deze panden slechter dan verwacht. En zo moesten we ons uiterste doen om de kosten binnen het door Volkshuisvesting beschikbaar gestelde budget te houden, zodat het sociale huur woningen konden worden.
Een werf en opstal
De eerste akte die we over dit pand konden vinden is uit 1714, als Dirk Gerritszn Walcot op zijn erf een opstal en getimmerte heeft staan genaamd “Het Meehuys”. Het erf staat op stadsgrond en reikt van de Nieuwe Zeedijk tot aan de Nieuwe Vaart. Walcot verkoopt het dan aan Carel Gardenier. In 1734 wordt diens bezit ‘een werf en opstal’ genoemd.
Blijkbaar brengt de werf niet voldoende op, of is Gardenier op zoek naar avontuur, als hij in 1736 in dienst gaat bij de VOC als onder(scheeps)timmerman bij de kamer van Amsterdam. Hij vertrekt op 20 mei met het schip Westerwijk onder leiding van schipper Wouter Bos naar Batavia. 115 dagen later komt het schip in Kaap de Goede Hoop (Zuid – Afrika) aan, vanwaar het na 24 dagen weer verder gaat. En zo komt het op 5 december 1736, dat is 199 dagen na vertrek vanuit Nederland, aan in Batavia. Maar, op de terugweg vergaat het schip, bij een storm bij de Kaap op 21 mei 1737. Of Gardenier daarbij was weten we niet. Wel weten we dat zijn dienstverband bij de VOC op 20 juni 1739 verbroken werd, vanwege zijn overlijden in Azië. Zijn vrouw wordt dan als begunstigde opgegeven. In 1741 wordt zijn werf verkocht aan de scheepstimmerman Wessel in ’t Veld.
Een groot spiegelretourschip van de VOC
Het schip de Westerwijk waarop Gardenier voer, is in 1735 gebouwd op de VOC werf in Amsterdam en zal maar één reis maken; het vergaat op 21 mei 1737 in een storm bij Kaap de Goede Hoop. Het schip is 145 voet lang en heeft een laadvermogen van 850 ton. Het is waarschijnlijk een
retourschip of spiegelretourschip. Dit was voor de transport van de VOC het meest belangrijke scheepstype.
Qua uiterlijk verschilden de spiegelretourschepen niet veel van de oorlogsschepen van de Republiek. Zij waren over het algemeen bewapend met hetzelfde type kanon, maar dan minder in aantal. In tijden van nood konden deze schepen dan ook worden afgestaan aan de Admiraliteiten, zoals tijdens de Engelse Oorlogen. De meeste grote schepen van de Compagnie waren voorzien van een zonnedek voor het verhoogde achterdek en een luchtververser op het halfdek, bijzonderheden die algemeen waren op deze schepen, die de tropen moesten bevaren. De spiegelretourschepen hadden niet alleen een grote laadcapaciteit, maar waren ook geschikt om passagiers te vervoeren.
Het waren driemasters. Het belangrijke VOC-schip Westerwijk was door het dagelijks bestuur van de VOC in 1614 verdeeld in drie klassen. De grootste had een lengte van 150 voet (42,45 meter), daarna kwam die van 138 voet en de kleinste was 130 voet.
Twee werfhuisjes
In 1756 verkoopt de weduwe van Wessel in ’t Veld, Christina van Muyden, de scheepstimmerwerf met zijn opstal. Als het geheel in 1768 weer verkocht wordt staat het omschreven als: ‘een huis met een grote werf daarachter, waarop loodsen staan die dienden als houtkoperij, alsmede nog een huis, dat verhuurd wordt, tezamen in één koop, gelegen op stadsgrond op de Hoogte Kadijk. De huizen zijn gelegen naast en ten westen van het hoekhuis’.
En in 1774 staat het perceel omschreven als ‘de opstal van behuizingen, loodsen en diverse gebouwen, gelegen op een scheepstimmerwerf, genaamd Hamburg, alsmede de opstal van een huisje, ernaast gelegen met ingang aan de Kadijk’. In 1803 is de scheepswerf Hamburg in gebruik als mastenmakerij en zijn er 2 huizen op de Kadijken, 7 in de Overhaalsgang en verder een botenhuis, loodsen en gebouwen. Eigenlijk wordt alle bebouwing later gesloopt, maar kan Stadsherstel gelukkig in 1983 de huizen aan de Hoogte Kadijk redden.
Bronnen:
Resources Huygens ING
VOCsite.nl
Archief Stadsherstel
Stadsarchief Amsterdam
Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed
Beeldbank Rijksmuseum
Delpher
Aan dit project hebben meegewerkt:
Restauratiearchitect: J. van Stigt
Restauratieaannemer: M.J. de Nijs en Zn. BV.