Het ontstaan van vermaningen in de Zaanstreek
Een oud rijmpje zegt: De gereformeerden een Haan, De Lutheranen een Zwaan, De Katholieken een Kruis en De Dopers een Pakhuis. Maar waarom is dat eigenlijk zo en waarom heet het pakhuis een vermaning. We leggen het graag uit.
In het begin van de 16e eeuw -met een sterk centraal gezag onder de katholieke heersers- groeide ook hier te lande het verzet tegen de overheid en de heersende kerkelijke misstanden. Dit begon met een nobel en geweldloos verzet, onder mensen als Luther en Zwingli. Echter, de meest radicalen onder de aanhangers van de nieuwe leer wilden meer drastisch breken met de oude orde, verwierpen elke vorm van staatskerk en waren tegen geweld. De tegenstelling tussen beide stromingen spitste zich later toe op de vraag of kinderen gedoopt moesten worden. Zwingli meende van wel; zijn tegenstanders stelden, dat de doop alleen zin had voor volwassenen. Zij beschouwden de doop als het begin van een nieuw leven met Christus, een bondgenootschap dat bezegeld moest worden met de doop. De nieuwe broederschap moest aan hoge ethische normen voldoen, zondaars werden ''vermaand''. Zwingli schold hen vanaf de kansel uit voor ''wederdopers'' en het duurde niet lang voordat de eerste dopers werden verbrand of verdronken.
Ook de Zaanstreek kende al vroeg een doopsgezinde geloofsgemeenschap en ook zij werd door het heersend kerkelijk gezag vervolgd. De eerste martelaren in de noordelijke Nederlanden waren drie doopsgezinden die in 1527 in Krommenie om hun geloof werden verbrand. De opsporing van ketters vond steeds systematischer plaats en tussen 1527 en 1536 zijn er in totaal tien doopsgezinde martelaren gedood in Noord-Holland ten noorden van het IJ.
Na enkele excessen in de eerste helft van de 16e eeuw, waarbij een stroming binnen de doperse beweging zich gewapender hand een weg naar een nieuw leven wilden verschaffen, propageerde de hoofdstroming van het Nederlands doperdom een stikte weerloosheid om daarmee de overheid te bewijzen dat zij niets van doen had met eerdere gewelddadigheden.
Naarmate de vervolgingen heviger werden trokken steeds meer doopsgezinden uit onze streken weg. Toen in 1580 de (protestante) Calvinistische geloofsleer in de Nederlanden officieel werd ingevoerd, keerden vele doopsgezinden naar hun geboortegrond terug. Zij werden echter door de nieuwe staatskerk niet erkend. Toch waren er in 1571 al ''georganiseerde'' doopsgezinde gemeenten in Westzaan, evenals in Zaandam, Jisp en Wormer. Omdat zij geen officieel kerkgebouw konden stichten, hielden zij hun bijeenkomsten in een onopvallende schuur of woning, veelal wat achteraf aan het einde van een pad gelegen.
En hier zijn we dan bij de verklaring van het rijmpje: voor de dopers een pakhuis.
In dit ''pakhuis'' hielden zij hun samenkomsten om elkaar aan de eisen van een christelijke leven te herinneren en te waarschuwen voor alles wat daarmee strijdig was. De voorganger noemde men leraar of vermaner. Naar dit laatste noemde men hun vergaderplaats een ''vermaanhuis'' of ''vermaning''.